VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Godsdienst.
I. Boesjido — De denkbeeiden over Zedekunde
bij de Japanners
DOOR
PROFESSOR INAZO NITOBE.
De rechte en smalle weg, dien Christus zynen volgelingen aan-
beval, duidt het pad der zedelvjkheid aan, dat ieder onzer bewan-
delen moet om een onberispelijk, consequent en individueei leven
te leiden. Doch zoodra wy het zedekundig stelsel van een heel volk
of ras trachten te overzien, komen wy te staan niet tegenover een
enkel recht pad, maar tegenover eene uitgestrekte vlakte, die zieh
als het wäre van een schemerlicht, op verren afstand, met groene,
liefelijke heuvels welke hare basis omgeeft, uitstrekt tot de ruime
vlakten, die bezaaid zyn hier met oerbosschen, ginds met tuinen
vol van de fraaiste bloemen, en door menigvuldige paden van ver-
schillende breedte in schynbaar tegenstrydige richtingen loopende,
doorsneden zyn. Hoe brengt zulk een gezicht iemand in verwarring!
Hoe dikwyls wanhoopt men er aan, om eene juiste voorstelling
te krijgen van ons onbekende denkbeeiden over zedelyke en gods-
dienstige denkwijzen, en roept men uit: „Dat volk heeft geen
moraal,” of, „Dat ras is bflgeloovig,” en men dankt zyn eigen
kleinen hemel, dat men beter is dan zyne medemenschen! Maar
het Farizeisme verdwynt voor het ontwaken van ruimere sym-
pathieen en grooter kennis. Waar wy eerst niets dan een chaos
zagen, schemert ons nu iets tegen van orde.
nThat way
Over the mountain, which who stands upon,
Is apt to doubt if it be indeed a road;
While if he views it from the waste itself,
Up goes the line there, plain from base to brow,
Not vague, mistakablel What’s a break or two
Seen from the unbroken desert either side?
And then (to bring in fresh philosophy),
What if the breaks themselves should prove at last
The most consummate of contrivances
To train a man’s eye, teach him what is faith?”
Velen hebben hetzelfde gevoeld als Browning, en slechts aan de
meest gedachteloozen is het zien van eenen weg die door een
schijnbare woestenij loopt ontzegd. Het is eene zeer gewone opmer-
king van vreemde touristen, dat het leven der Japanners even
byzonder arm is aan zedelykheid als de Japansche bloemen aan
geur — eene treurige bekentenis van het zedelijk en geestelyk
gevoel der toeristen zelven! Zy die geur alleen aan rozen, of
moraliteit aan een conventioneel Christendom verbinden, zullen zeker
teleurgesteld zyn, van beide zaken zoo weinig in Japan aan te
treffen; maar dat bewijst niet, dat de Oemi-bloesem niet geurig
is of dat Ridderdeugd niet het beste levensgedrag leert. Het is
echter zeer natuurlyk dat het drukke Westen zoo weinig weet
van het Yerre Oosten, in het byzonder wat zaken betreff welke
niet met klinkende munt gekocht of verkocht kunnen worden,
want wy hebben noch Oemi-essence in fleschjes, als rozenolie, noch
de voorschriften der Ridderdeugd in een boekje, verguld-op-snee
in zakformaat vervat, zooals de Episcopaalsche en Methodistische
theologie. Zelfs de Europeesche vorm van Ridderdeugd is, naar ik
verneem, heden ten dage vry wel onbegrypelyk voor een gewoon
ontwikkeld Engelschman. Iemand die onlangs over het onderwerp
geschreven heeft, spreekt er van als „een voorschrift van gevoel
en gedrag dat verder afstaat van het moderne leven, dan de voorschriften
die in de tyden der Grieken en Romeinen golden” (Cornish.
F. Warre „Chivalry,” pag. 10). Hoeveel moeilijker moet het zijn,
om Europa een denkbeeld te geven van wat onze Ridderdeugd
beteekent! Toch, by wat meer gemeenzaamheid er mee, zal men
zien dat een heer overal een heer is, vrij wel van hetzelfde type
en in geen enkel opzicht zeer verschillend. Lees de Kronieken van
Froissart of de „Waverley Novels”, en is er werkelyk zoo weinig
gemeens tusschen u en hun helden? Ontdoe hen van hunne wapen-
rusting of van hunne eigenaardige manieren, en hunne wonderlyke
omstandigheden, of liever tracht ze te doorzien totdat zy, zooals
Carlyle placht te zeggen, doorschynend worden, en gy ziet in de