ziel van eenen ridder de ziel van een modern fatsoenlyk man.
Doe evenzoo met eenen S amo e r a i (Japansch ridder) en gy
kunt gemakkelyk ons stelsel van Ridderlykheid en onze moraal
begrypen.
De tyd der Ridderschap is, naar het heet, voorby. Als instelling
is zy verdwenen, maar een droevige dag zal het zijn, wanneer
de deugden welke zy ingeprent heeft, mede zullen verdwynen!
Gelukkig voor ons, leven zy, als eene ziel, die het lichaam ont-
vloden is, voort, eenigszins gewyzigd, maar toch in hun wezen
hetzelfde blyvende. De wereld is voorwaar ryker geworden door
het erfdeel dat de Riddertyd haar heeft nagelaten. Zeer terecht
heeft Hallam gezegd: „Er zyn, indien ik zoo zeggen mag, drie
mächtige geesten, welke van tyd tot tyd over de oppervlakte der
wateren gezweefd hebben en eenen mächtigen stoot hebben gegeven
aan de zedelyke gevoelens en krachten van den mensch. Deze zyn
de geest van vryheid, godsdienst en eer.”
Indien het de algemeene wet der evolutie is, dat de nakomeling-
schap alles wat haar voorafgegaan is, in zieh vertegenwoordigt en
vereenigt, dan volgt daaruit, dat het hedendaagsche Engeland
sporen van feodale instellingen moet vertoonen, wat het ook
werkelyk doet, en de hedendaagsche Engelschen sporen van ridderlykheid.
Hoeveel te meer moet dit het geval zyn met Japan, waar
het leenstelsel eerst dertig jaar geleden werd afgesehaft. Inderdaad
is Ridderdeugd nog de overheerschende moreele macht onder ons.
Zy heeft de schipbreuk van het feodaalstelsel overleefd, en hoe
verminkt en geschonden zy ook wezen möge, haar mächtigen
invloed kan men niet in twyfel trekken. In hare macht leven,
bewegen en bestaan wy.
De bewering dat Japan geheel met het verleden gebroken heeft,
is slechts gedeeltelyk waar. Zulk een gezegde heeft alleen betrekking
op de wetten en de politiek, maar niet op de moraal. Wij hebben
de hand aan een ploeg gelegd „made in Germany” of „in America”,
zooals het valt, en hoewel wy niet hebben opgegeven wat men
wel eens noemt: „de verouderde zedelyke begrippen waaraan de
Riddertyd het aanzyn gegeven heeft,” zyn wy er van achteren
door voortgeduwd, en ik durf beweren, dat de voren welke wy
maken, het karakter van de beweegkracht zullen toonen.
Laat my dan hier zeggen, dat wy, hoezeer men ons volk ook
beschuldige van onzedelyk te zyn — en men bedenke dat dezelfde
beschuldiging feitelyk tegen elk land, Engeland niet uitgezonderd,
kan ingebracht worden en werkelyk ingebracht wordt door reizigers,
aangezien het gewoonlyk de slechtste, de losse zyde van het leven
is, waarmede een vreemdeling het eerst kennis maakt, zooals
café’s, schouwburgen, enz., in plaats van met eene familie of eene
kerk — verre zyn van onzedelyk te wezen.
Als ik in onze taal het „ensemble” van de ethische denkbeeiden
der Japanners in het Engelsch moest uitdrukken, zou ik zooals ik
voortdurend gedaan heb, het woord „Chivalry” gebruiken, daar dit
het begrip dat by ons bekend is als Boesjido het meest naby komt.
De letterlyke beteekenis van Boesjido is „Manieren van Strijdende
Ridders” ; wy kunnen het vryer vertalen door „Lessen van Ridder-
lyk Gedrag” , of „Voorschriften van Ridderplicht”, of misschien zelfs
„Het Wetboek van Eer” . Sommigen geven de voorkeur aan den
term „Sjido”, met weglating van het voorvoegsel „Boe” (mihtair),
en geven daardoor aan het woord eene ruimere beteekenis. Welken
term men ook kieze, het maakt weinig verschil in het wezen der
zaak, daar heeren en krygslieden in de practyk identisch waren.
Krygslieden waren in vredestyd heeren, en heeren waren in oorlogs-
tyd krygslieden. Hoewel Sjido het voordeel en ’t gebrek tegelyk heeft
van wat men in de lógica d e f i n i e nd o l a t i o r noemt, zal het
toch goed wezen, het woord „Boesjido” te gebruiken, al is het
slechts daarom, dat het de meest gebruikelijke term is. Aangezien
Boesjido het N o b le s s e obl ige van de Samoerai-klasse was, en
dit woord in zyn geheel in den Engelschen woordenschat opgenomen
is, mögen wy het wagen den term „Samoeralsme” als een equi-
valent van het.onderwerp dat wy behandelen te smeden. Ofschoon
Ridderschap zonder twijfel de meest geschikte vertaling is van
Boesjido, zal het raadzaam zyn den oorspronkelyken term te
behouden, daar de beide opvattingen niet volkomen hetzelfde zyn.
Boesjido was b.v. geene instelling, wat de Ridderschap wel was,
en daarvandaan wil het laatste meer zeggen dan het eerste; toch
had Boesjido, daar het een door en door zedekundig wetboek was,
hetgeen met Ridderschap1) niet het geval was, ethisch eene meer
omvattende beteekenis. Daarenboven strydt het woord, al is het
rhetorisch stecht, niet tegen de welluidendheid en draagt het den
Stempel van zyn eigenaardigen oorsprong en karakter op het
voorhoofd.
Getrouw aan haar naam, was d e z e d e l e e r van de Boesjido gegrond
op mannelykheid en mannelyken moed. Gelyk de oude Romeinen
geen onderscheid maakten tusschen dapperheid en deugd, zoo was
Boesjido de apotheose van mannelijke kracht en alte mannelyke
elgenschappen, welke in geen geval de meer teedere zyde van onze
natuur uitsluiten. Zy erkent geene openbaring van boven en kan
*) D a a r om is li ie rb o v e n in d e N e d e r la n d s c h e v e r t a l in g „ r i d d e r d e u g d o f
„ r id d e r p l i c h t ” g e b r u ik t . Ve r t .