bestuursbevoegdheden in hun geheele gebied uit te oefenen, doch
altjjd onder het strenge toezicht van de Bakoefoe.
Onder vele Sjogoen-dynastiön, was die van Tokoegawa — die
van 1600 A. D. ') tot ongeveer vyf-en-dertig jaar geleden - geduurd
heeft, degene, die het feodale stelsel het krachtigst gevestigd heeft.
Geen ander Sjogoenaat kwam dit ooit naby, noch in duur, noch
in voortreffelykheid van organisatie.
Het stelsel van wetgeving van de Bakoefoe berustte hoofzakeiyk
op gewoonte en gebruik, maar de enkele geschreven wetten waren
van een door en door practischon aard. Hoewel vele van deze
bepalingen hunnen oorsprong hadden in Chineesche gebruiken,
hield een groot deel van het formeel geschreven Wetboek van het
Chineesche stelsel van wetgeving, overheerschend in de eerste
helft van dit tydvak, in het tweede tydperk op te bestaan. De
invloed er van in Japan evenwel, heeft tot vöör körten tyd, de
nationale wetstheorieen doordrongen. Het grondbeginsel, dat aan de
geschreven wetten der Tokoegawa-dynastie ten grondslag lag, was
dat „Het volk moet de wet gehoorzamen, maar mag die wet niet
kennen” . Het grootste deel van de geschreven wet werd dien-
tengevolge geheim gehouden en behalve degenen die onmiddeliyk
in de administratie er van betrokken waren, waren weinigen er
mee bekend. Het belangrflkste deel van dit geschreven Wetboek
was dat, hetwelk handelde over de betrekkingen tusschen het
Keizerlpk Hof en de Bakoefoe of het Sjogoenaat, en die tusschen de
Bakoefoe en de plaatselyke vazallen of daimio’s. Een ander belangryk
onderdeel er van was bekend als „De Honderd Artikelen der
Toekogawa-Üynastie” , waarvan het tegenwoordige wetboek van
strafrecht eene bjjna geiykluidende reproductie is , en het was naar
deze honderd artikelen, dat de feodale heeren hunne eigen wet,
boeken van strafrecht maakten ten gebruike binnen de grenzen
van hunne onderscheidenlyke domeinen.
Wat de politieke constitutie van de Bakoefoe betreff, was zy
hoewel zy de werkeiyke bestuursmacht in handen had, verplicht
om vertoogen in te dienen aan de Kroon, hetzy vöör, hetzy na de
daad in ieder dringend geval van nationaal aanbelang. Het bleef
het voorrecht van den Keizer, den Sjogoen of Generalissimus aan
te stellen, eere-graden uit te deelen, de namen der jaren te
bepalen (titels schenkende als „Meidji,” wat „schitterende rust”
beteekent), de inwyding van nieuwe Boeddhistische tempels goed
te keuren en Boeddhistische bedienaars aan te stellen of af te
*) Er Staat in den Engelschen tekst: 6 0 0 ; klaarblfjkelijk een drukfont;
vlg. blz. 26 boven. Vxbt.
zetten. De Schatkist van de Bakoefoe of het Sjogoen-Hof had een
vastgesteld bedrag aan geld en ryst tot de Keizeriyke inkomsten
by te dragen, en voor het onderhoud van grooten en waardigheids-
bekleeders in dienst van het Hof te Kioto.
Alle rechten, betrekking hebbende op buitenlandsch verkeer en
militair beheer, uitgifte van munt en het bewerken van goud-,
zilver- of kopermynen, en alle zaken betreffende Boeddhistische of
Sjinto-heiligdommen — in het algemeen alle zaken van nationaal
belang waren in handen van de Bakoefoe. De rechtspraak in de
hoofdstad en alle andere grootere plaatsen werd ook door de
Bakoefoe geadministreerd door middel van agenten, als plaatselyke
Gouverneurs aangesteld. Grondgebied, behoudens het bovenvermelde,
was, zooals gezegd, in het bezit van volgelingen der Tokoegawa-
Clan, of in dat van andere feodale heeren, die trouw aan de
dynastie gezworen hadden. Aan deze heeren, over de 270 in getal
was het inwendig bestaan van hunne domeinen toevertrouwd,
alsof ieder een afhankeiyke Staat was. De vrouwen en kinderen
van zulke heeren werden echter door de Bakoefoe gedwongen om
in Jedo — nu Tokio — te wonen, opdat hunne tegenwoordigheid
in de hoofdstad een waarborg zou wezen voor de trouw der
heeren. De Bakoefoe dwong bovendien, dat iedere heer jaariyks
voor een bepaalden tyd aan het Hof te Jedo zou verblgven. In
geval een heer zieh schuldig maakte aan eene zware misdaad,
werd zpn grondgebied verbeurd verklaard. Alle territoriale heeren
waren verplicht om in tyd van oorlog paarden en wapenen, en
in vredestyd gelden voor de leger-uitgaven te leveren, terwyi zy
ook moesten bydragen in de kosten van elk ingenieurswerk op
groote schaal, dat de Bakoefoe te eeniger tyd mocht willen uitvoeren.
Ten slotte werd geene beperking van de macht door de Bakoefoe
uitgeoefend over de feodale heeren die altyd onderworpen waren
aan het oppergezag der Tokoegawa-Clan.
Er möge melding gemaakt worden van twee gewichtige punten
in het stelsel van wetgeving van de Tokoegawa-Dynastie. Het eerste
punt betreff de strenge beperkingen in alle zaken van buitenlandsch
verkeer, door de Tokoegawa-Dynastie opgelegd uit overwegingen
rakende de welvaart van den Staat. Aan dezelfde beweegreden was
het te wyten, dat het Christendom in het land verboden werd.
Het tweede punt betreff het stelsel der maatschappeiyke politiek,
Ten einde het euvel der opslokking van groote streken gronds
door enkele der mächtigere clans en families tegen te gaan, werd,
zooals vroeger aangetoond in de vorige periode, een stelsel van
toewyzing van land in geiyke deelen ingevoerd. Doch ten slotte bleek
dit stelsel niet doeltreffend te zyn. Onder de Tokoegawa-Dynastie