Daar de tegenwoordige wetten gebaseerd zgn op de grondbeginselen!
aangenomen door de hierboven vermelde internationale conventie,
waarborgen zj) het recht van de eigenaren van industrieelen eigen-
dom volkomen en in werkeiykheid, geen onderscheid makende
tusschen Japansche onderdanen en vreemdelingen, en geven zg,
ten aanzien van dezelfde aanvraag in het rgk, het recht van voor-
keur aan die personen, welke reeds in eenigen contracteerenden
Staat aanvraag voor het patent op uitvindingen of registreering
van nieuwe patronen of handelsmerken gedaan hebben. Dit recht
van voorkeur is echter slechts geldig voor zeven maanden in het
geval van uitvindingen en vier maanden in het geval van patronen
en handelsmerken.
Aanvankelgk nam ons land het stelsel van onderzoek naar de
bescherming van industrieelen eigendom aan, zoodat onder de van
kracht zgnde wetten de aanvragen om patenten of registraties
gestreng en nauwkeurig door de deskundigen van het Patent-Bureau
in het Departement van Landbouw en Handel onderzocht moeten
worden. Ingeval deze onderzoekers weigeren de patentbrieven te
verleenen of hunne goedkeuring voor de registratie te geven bij
het eerste onderzoek, mag de aanvrager een tweede onderzoek
eischen; en mochten zjjne aanvragen weder verworpen worden,
dan kan hg in hooger beroep gaan bg de hoofd-onderzoekers.
Ieder, die belang heeft bij de patenten door andere personen
verkregen mag zieh beroepen op het oordeel van het Patent-Bureau,
om de ongeldigheid der genoemde patenten te verklären of zgn
eigen recht te bevestigen.
Iemand, die niet tevreden is met het besluit van het Patent-
Bureau kan in hooger beroep gaan hg het Hof van Cassatie, voor
zoover de aanvrage is geschied op grond daarvan, dat het besluit
van het Bureau uitgesproken is zonder de wetsbepalingen in toe-
passing te brengen, of door ze onjuist op het geval toe te passen.
Het Patent-Bureau is verplicht de meening, door het hof bg het
verhoor van de vermelde zaak uitgedrukt, te gehoorzamen.
Indien een persoon, die aanvrage doet om het patent op uit-
vindingen of de registreeringen van patronen of handelsmerken,
of die eigenaar is van patentbrieven, van een geregistreerd patroon
of handelsmerk, niet in het rjjk woont, is hg verplicht een agent,
die in het rgk gedomicilieerd is, aan te stellen. Bedoelde agent
mag öf een onderdaan van het land öf een vreemdeling zgn.
De termgnen van patenten en het uitsluitend gebruik van
patronen en handelsmerken zgn respectievelgk vgftien, tien en
twintig jaar, te rekenen van de data, waarop zg ingeschreven zjjn
in de officieele registers. De eigenaars van patentbrieven of geregistreerde
patronen moeten jaarlgks progressieve rechten betalen
en de bezitters van handelsmerken hebben de vastgestelde pen-
ningen te betalen, wanneer zg aanvraag om registreering doen. In
de volgende gevallen is de Directeur van het Patent-Bureau gerech-
tigd het patent in te trekken: 1. Wanneer een gepatenteerde in
gebreke biyft de hierboven vermelde rechten te betalen; 2. Wanneer
een gepatenteerde een billgk aanbod van een derde verwerpt om
zgn recht te koopen of te gebruiken ingeval hg zgne uitvinding
niet binnen den tgd van drie jaren, te rekenen van den datum
van afgifte der vergunning, exploiteert, of ingeval hg zulk eene
exploitatie voor drie jaren schorst; 3. Wanneer een gepatenteerde,
die niet in het rjjk woont, verzuimt een bevoegden agent aan te
stellen. Dergelgke bepalingen zgn gemaakt ten aanzien van patronen
en handelsmerken.
Het stelsel van de bescherming van industrieelen eigendom werd
voor het eerst ingevoerd in April 1871 door de Regiementen op
het Monopolie van de Kortelings Uitgevonden Artikelen, welke de
uitvinders voor de eerste maal in Staat stelden, om van hunne
eigene intellectueele rechten gebruik te maken. In 1885 werd de
Akte voor het Patent van Monopolies uitgevaardigd bg Bekend-
making N°. 1, welke in December 1888 door de Patent Akte
uitgevaardigd bg Keizerlgke Verordening N°. 84 vervangen werd,
toen de Patroon Akte en Handelsmerk Akte ook bg Keizerlgke
Verordening, respectievelgk N°. 85 en N°. 86 uitgevaardigd werden,
ten gevolge waarvan het stelsel van bescherming van industrieele
eigendommen, betreffende uitvindingen, patronen en handelsmerken
vast gevestigd was en zieh opmerkelgk ontwikkelde.
Bg Artikel XVII van het Tractaat van Handel en Scheepvaart,
gesloten tusschen Japan en Groot-Brittannie in Augustus 1894,
was voorgeschreven, dat de onderdanen der hooge contracteerende
partgen in elkaars grondgebied en bezittingen dezelfde bescherming
zullen genieten als de landsonderdanen in zake patenten, handelsmerken
en patronen, terwgl in Artikel III van het Protocol toe-
stemming verleend werd tot aansluiting bjj de Internationale
Conventie voor de Bescherming van Industrieelen Eigendom. In de
meeste der herziene tractaten gesloten met andere Mogendheden
werden dezelfde artikelen ook opgenomen, tengevolge waarvan
Japan, sedert den 15den Juli 1899 aangesloten was bg de conventie.
Aldus zgn de Akten van 1888 betrekking hebbende op patenten,
patronen en handelsmerken ten laatste volmaakt en volledig
geworden na een verloop van meer dan tien jaar na hunne uit-
vaardiging.