om van Run krediet misbruik te maken. Het bankroet van eene
menigte banken veroorzaakte hier en daar eene ongerechtvaardigde
ontsteltenis. Peitelijk waren alle banken die bankroet waren kleine
banken, die pas waren opgericht en wier organisatie en beheer
van den beginne af gebrekkig waren geweest, en er was geen
enkel voorbeeld dat eene bank van langdurig bestaan en welgevestigd
krediet bankroet was gegaan. Dit alles bewjjst, dat de nood van
1901 niet zoozeer het gevolg was van de uitputting der economische
levenskracht als wel van het gebrek aan methode. Dies was de
algemeene economische toestand nooit zoo ernstig in werkeljjkheid
als een oppervlakkig waarnemer geneigd zou wezen uit de schpn-
baar onrustbarende Symptomen op te maken. Deze nood zal nuttig
geweest zjjn om de ongezonde elementen uit de economische wereld
te verwyderen. Zoo de daardoor gegeven les door mannen van
zaken ter harte genomen wordt, geljjk stellig het geval zal wezen,
mag men gerust eene gezonder ontwikkeling van de overvloedige
nationale hulpbronnen in de toekomst te gemoet zien. De depressie
is het hoogtepunt voorbp, en de handelsbalans met het buitenland
is in het voordeel van ons land verkeerd. Daarom behoeven wjj
geen bezorgdheid te koesteren over de uitvoering van onze finan-
cieele programma’s, zelfs indien ze eenigen tijd hebben moeten
uitgesteld worden.
De invoering van den enkelen gouden standaard in plaats van
een de f a c to zilveren standaard is voorzeker eene radicale ver-
andering, en de invloed van die verandering op de töekomstige
economie en financien van het land zal zonder twjjfel groot en
vörstrekkend zijn. De Muntwet (N°. XYI van het 30ste jaar Meidji),
welke deze groote verandering teweegbracht, kwam in werking
op 1 October 1897; terwijl tezelfdertijd de Regeering begon zilveren
muntstukken van een jen in te wisselen en aan de circulatie te
onttrekken, welke operatie afgeloopen was op 31 Juli 1898. De
beschikking van de aldus aan de circulatie onttrokken zilveren jen
kreeg ook in December van laatstgenoemd jaar haar beslag.
Het muntstelsel dat ten tjjde der Restauratie (1868) in zwang
was, had tot grondslag het stelsel hetwelk voor het eerst ingevoerd
was in het 6de jaar Keitsjo (A. D. 1600), en sinds dien tjjd,
gedurende meer dan 260 jaren, was nooit eene verandering in dat
stelsel gebracht. Evenwel nam de Sjogoenaat-Regeering, wegens
toenemenden geldnood, meermalen de toevlucht tot hermunting,
als onveranderiyk middel om zieh uit den nood te redden, hetgeen
in elk geval, uitgezonderd het alleenstaande geval van den Kioho-
tjjd (A. D. 1715 tot A. D. 1734), munten van lichter gewicht
en slechter gehalte in de wereld bracht. Het muntstelsel werd
zoodoende, hoewel nominaal onaangetast gelaten, ten langen leste
door gedurige vervalsching feiteljjk te gronde gericht. Buitendien
namen sommige Daimio’s dikwjjls de vrjjheid om heimelijk munt
te slaan, terwijl de praktjjk om papiergeld in omloop te brengen
in hunne onderscheidenlyke rechtsgebieden schier algemeen was
geworden. In 66n woord, het muntstelsel des lands was op het
einde van het Sjogoenaat-tijdperk in een zeer ontredderden toestand.
Spoedig na de Restauratie zag de Keizerljjke Regeering de nood-
zakelijkheid in om het bestaande muntstelsel op eene gezonde
basis te reorganiseeren, en in Mei 1871 (4de jaar Meidji) werd de
Muntwet afgekondigd, hetgeen den weg baande voor de invoering
eindeljjk van den gouden standaard. Dit feit moet men vooral in
het oog houden, wil men de geschiedenis van het muntwezen in
het hedendaagsche Japan recht begrijpen. Intusschen kon de gouden
standaard niet zoo dadeljjk ingevoerd worden. In die dagen was
het algemeene ruilmiddel in het Yerre Oosten de Mexikaansche
dollar, en de Regeering dacht de belangen van den handel met het
buitenland het best te dienen door, naast de gouden munten, de
zilveren ien (of handelsdollar), gelijk in grootte en kwaliteit aan
den Mexicaansehen dollar, uit te geven en dien tot wettig betaal-
middel alleen binnen de grenzen der tractaatshavens te maken.
Zoo werd in de nieuwe Muntwet van 1871 eene voorziening
gemaakt voor het aanmunten van den zilveren jen genaamd
Boj eki i t s j i j en gin (of handelsdollar in zilver). Tezelfdertijd
dreef de ontredderde toestand der financien, inzonderheid het uit-
geven van oninwisselbaar papiergeld, met ontzettende snelheid de
gouden munt uit het land. Onder deze omstandigheden, daar het
land gelegen was in het midden van de zilverlanden van het
Oosten, bleek het onmogelijk den gouden standaard te handhaven.
Deze redenen, alsook het ongemak om twee soorten van geld,
de eene voor den buitenlandschen en de ander voor den binnen-
landschen handel er op na te houden, bewogen de Regeering de
Keizerljjke verordeningen Nos. XII en XHI in Mei 1878 ( l l de jaar
Meidji) uit te vaardigen, welke den handelsdollar tot wettig
betaalmiddel over het geheele land maakten naast de gouden munt.
(De Regeering) handhaafde (dus) in werkelijkheid niet langer den
gouden standaard, maar een bimetalliek goud- en zilverstelsel. Deze
verandering moet als een misstap in de ontwikkeling van ons
muntstelsel beschouwd worden.
Men moet de Regeering van dien tijd echter niet te streng
beoordeelen. De kosten der oorlogen tegen de opstandelingen waren
zeer zwaar en de financieele nood zeer drukkend. Bjjna het eenige