wezen, en dat eene buitenlandsche Staatkunde die verändert met
haar bestuurder verderfelijk is. Dit is de vaste en onwankelbare
zienswpze geweest sedert de eerste jaren van het Meidji-tijdperk,
al mögen er tpdelpke afdwalingen zpn voorgekomen. Het is mpn
voornemen loyaal en opreeht het beginsel, zooeven uitgesproken,
op te volgen, met behoorlpke inachtneming van de nationale con-
stitutie en in getrouwheid aan den geest van vooruitgang, en ik
geloof niet dat men zeer kan dwalen, wanneer men zulk eene
staatkunde in praktpk brengt.
Gelukkig zpn onze betrekkingen met het buitenland tegenwoordig
zeer hartelpk. Ik houd mp verzekerd, dat welke kleine verschillen
er mögen ontstaan, ze zonder moeite zullen beslecht worden. Deze
betrekkingen zullen, mp ns bedunkens, eenmaal leiden tot eene zeer
hartelpke vriendschap jegens Japan. Mogendheden, die vooralsnog
meer of min koel jegens ons gezind zpn, zullen de meest vriend-
schappelpke gaan worden.
Aangaande de algemeene staatkunde, d. i. de staatkunde van het
Meidji-Gouvernement, heb ik slechts weinig opmerkingen gemaakt
als toevoegsel op hetgeen reeds dikwpls is medegedeeld. Alvorens
te besluiten wensch ik nog enkele weinige opmerkingen te maken.
Sedert Japan, gelpk ik reeds gezegd heb, in de gemeenschap der
naties is getreden, zullen al zpne buitenlandsche aangelegenheden —
daar is geen twpfel aan — meer gecompliceerd zpn dan ooit;
dewijl Japansche belangen, handel en andere zaken, buitenslands
zieh moeten uitbreiden, kunnen de uitgaven voor gezantschappen
en consulaten, die wezenlijke eischen der diplomatie zpn, niet ver-
meden worden. Doch sedert de rang van Japan in de wereld hooger
is geworden, neemt het werk dat zp buitenslands moet verrichten
dagelijks toe. De natie breidt zieh onophoudelpk uit, zoodat haar
vlag in Europa en Amerika zieh ontplooit. Zp is niet langer wat
zij was in de dagen harer afzondering. Ik houd het voor wezenlijk
noodzakelpk dat de uitgaven voor hare diplomatie van lieverlede
stpgen.
DERTIENDE HOOFDSTUK
O n d e rw i j s .
I. De O n t w i k k e l i n g v a n h e t O n d e rw j j s
DOOR
GRAAF OKOEMA.
De ontwikkeling der Japansche letterkunde in het verleden is
vrp wel dezelfde als die van Engeland«. De geografische ligging van
beide landen vertoont eene groote gelpkenis, alsook hunne verhou-
ding tot het vasteland. Eerst was Engeland bewoond door de
Britten, die weinig of geen literatuur hadden, daarop werden door
de Angelsaksische en Romeinsche invallen de kiemen van literatuur
gezaaid, zonder evenwel tot groote ontwikkeling te komen. De
Normandpsche Yerovering had meer letterkunde in haar gevolg en
de oorlogen met Frankrpk, onder Eduard III, brachten Engeland
in aanraking met de letterkunde van het vasteland, welke deEngel-
sche afrondde en aanvulde. Het einde der Middeleeuwen en de
Turksche Yerovering zagen de verplaatsing van het middelpunt
van literarisch leven naar Rome, en van lieverlede vorder naar
Europa. De Engelsche en de Europeesche literatuur kwamen in
nauw verband met, en oefenden grooten invloed op elkaar uit >).
Yroeger was er geen, Japansche letterkunde en dit duurde tot
voor 500 2) jaren, toen de Chineesche letterkunde in Japan begon
) Het zal wel overbodig wezen den lezer opmerkzaam te maken op de
onjuiste voorstelling van de ontwikkeling der Europeesche literatuur. Vert.
2) Bedoeld zal wezen: 1&Q0, doch er staat 500. »