diepte van gedachte noodig om in het industrieel verkeer te ont-
dekken dat „eerljjkheid de beste politiek is,” terwijl waarheids-
liefde, zooals die in de krpgskundige ethiek opgevat wordt, een
hooger en dieper en dienten ge volge zeldzamer vorm verkrjjgt,
welken Lecky den philosophischen vorm noemt, in tegenstelling
tot den politieken of den industrieelen.
Het koopmansbedrijf stond zoo ver af van Boe s j ido , als het
noorden van het zuiden. In de oogen van een S amo e r a i waren
handel en bedrjjf van ondergeschikt belang, en het was beneden
zijne waardigheid er eenige aandacht aan te schenken; vandaar,
dat het effect van de B o e sj id o op de vroegste tjjden van onzen
handel niet merkbaar was. Dit had natuurlflk een laag zedelpk
peil bjj de industrieele klassen ten gevolge. Een zwak punt van
de Boe s j i d o , dat zij gemeen heeft met alle klasse-moraliteit, is
dat zij de eer in ongelijke graden toemat aan de verschillende
lagen der maatschappjj — do meeste aan de Samoerai’s, dan aan
de landbouwers, dan aan de ambachtslieden en de minste aan de
kooplieden. Daar laatstgenoemden door de overigen als de minst
achtenswaardigen beschouwd werden, brachten zij hun zedelijk peil
vanzelf in overeenstemming met hunne reputatie. Tochis eerlijkheid,
gelflk ik reeds opgemerkt heb, eene deugd die men het gemakkelijkst
leert in handelszaken, want de belooning ligt niet zoo veraf als de
Hemel, of na den dood, maar aan de toonbank of anders aan de
rechtbank, wanneer de rekeningen moeten betaald worden. In de
laatste twintig jaar zien wij reeds aanmerkeljjke verbetering in onze
industrieele kringen in dit opzicht. De Boes j ido, als zijnde de
zedeleer van eene bepaalde klasse, had eene beperkte sfeer, en zoo
werden hare voorschriften hooger gestemd, dan het geval geweest
zou zijn indien haar kring ruimer wäre geweest. Terwijl zij zieh,
bflvoorbeeld, weinig bekommerden om de moraliteit der kooplieden,
waren zjj des te strenger in het eischen van eerljjkheid bjj hunne
ordegenooten. De straf welke degenen die hun Code van Eer
schonden wachtte, was vreeseljjk streng. Neem h a r a - k i r i als
een type van wat eenen Samoerai wachtte, als hij zieh tegen de
eer vergreep. Men hoort dit woord (dat, terloops zjj het gezegd,
bjj ons meer gewoon s e p p o e k o e of k ap po e k o e heet) dikwijls
spottend bjj vreemde schrjjvers noemen, en voorzeker is de praktjjk
op zichzelf stuitend. Het is echter onrechtvaardig, zulk eene
praktijk uit een geheel realistisch oogpunt te beschouwen. Wat
een walgelflk schouwspel is de schilderij van Tissot voor iemand
die nooit van de tragedie van Gtolgotha gehoord heeft! Doods-
tafereelen, zelfs de beste, zijn niet altjjd dramatisch of schilder-
achtig. Het is de geschiedenis, die een stralenkrans werpt om den
ljjkkleurigen dood van eenen martelaar; het is het leven hetwelk
de dooden geleefd hebben dat den smaad en de pijnen des doods
wegneemt. Ware zulks niet het geval, wie zou dan een beker met
dollekervel met wijsbegeerte, of een kruis met het Evangelie
in gedachte verbinden? Indien s e p p o e k o e een vorm van
doodstraf was, toegepast alleen op roovers en gauwdieven, zou
het zijne letterlijke vertaling „opensnjjding van den buik” wel verdienen
en kon dan in fatsoenljjk gezelschap fatsoenlijk gemist
worden. Yan het openrflten van het lichaam kunnen wij zeggen
wat Carlyle gezegd heeft over godsdienstige bedelarij, dat „het
geen schoone bezigheid was, noch eene eerzame in Wiens oogen
ook, totdat de gern oedsadel van degenen die het deden, het in de
oogen van sommigen tot eene prjjzenswaardi ge bezigheid gemaakt
hadden” . S e p p o e k o e beteekent letterlijk en feitelijk „den onder-
buik opensnijden.” Het was een vorm van sterven welke uitsluitend
voor de klasse der twee-zwaarden-vechters bestemd was. Somtijds
was het eene straf, door de overheid opgelegd, of wel men legde
die zichzelven op, somtijds was het eene opoffering (kan ik het
eene symbolische noemen?) van het leven voor eene zaak; somtijds
ook het laatste redmidd'el waartoe de eer hare toevlucht nemen kon.
Wanneer het toegepast werd als eene straf, kwam het hierop neer,
dat de schuldige zijne misdaad bekende; het was alsof hij zei: „Ik
heb onrecht gedaan, ik schaam mij voor mijn eigen geweten. Ik
straf mijzelf met eigen hand, want ik vonnis mjjzelf” . Indien de
aangeklaagde onschuldig was, bedreef hij toeh dikwijls seppoekoe, .
in welk geval het denkbeeid was: „Ik ben niet schuldig, ik wil u
mijne ziel toonen, opdat gfl voor uzelf kunt oordeelen” . Vreemde-
Iingen hebben dikwijls de voor de hand liggende vraag gesteld:
„Waarom werd juist dit lichaamsdeel gekozen om de handeling
door zelfopoffering te volbrengen?” Ik kan daarop slechts antwoorden,
door hen te verwijzen naar een physiologisch geloof, dat de buik
de zetel der ziel is. Waar ligt de kern van het leven? dat is eene
vraag, welke wjjze mannen van alle eeuwen zieh gesteld en overdacht
hebben. De oude Joodsche profeten zeiden in de ingewanden,
de Grieken in den t h umo s of p h r e n , de Franschenin de v e n t r e ,
de Japanners in de hara. Nu is „hara” een veelomvattende term,
die het geheele onderste gedeelte van den romp aanduidt. De
gröote centra der zenuwknoopen in den onderbuik, die uiterst
gevoelig zijn voor elke psychische verrichting, hebben het geloof doen
ontstaan dat daar de zetel der ziel was. Als Shakespeare Brutus in
den mond legt: „Uw (Caesars) geest waart rond en keert onze
zwaarden tegen onze eigen ingewanden,” legde hij dan niet het groot
gewicht van zijne autoriteit in de weegschaal om zulk een geloof