![](./pubData/source/images/pages/page195.jpg)
Aanneming.
Misschien komt in geen gedeelte van het recht de betrekking
tusschen voorouder-aanbidding en de wet duidelyker uit, dan in
de wet van de adoptie. By gebrek aan een zoon, achtte men het
den plicht van een hoofd des huizes, eenen zoon te verkrygen
door aanneming; dit was de meest verbreide methode om te
zorgen voor het onafgebroken voortbestaan der voorouder-vereering.
Yele Europeesche wetgevingen, welke aanneming tot kind toe-
staan, beperken den leef t t jd v a n den a a n neme r , waarbyj de
meeste, zooals de Fransche, Italiaansche, Oostenryksche en Duitsche
wetboeken, den laagsten leeftyd op vyftig jaar stellen.
De Huis-wet van ons Taiho-Wetboek bepaalt, dat iemand d ie
geen ki n d heef t , er een mag aannemen uit zyne bloedver -
wanten tot dan vi e r ten graad, Wiens leeftyd niet hooger is,
dan dien een eigen zoon van den aannemer zou kunnen bereikt
hebben. Zoo lang er hoop was op een mannelyjken nakomeling —
dat wil zeggen, een directen afstammeling van zyn voorvader, —
mocht het hoofd des huizes niet toelaten, dat iemand van meer
verwyderde verwantschap de opvolger in de sacra zou worden.
Deze regel nam een anderen vorm aan onder het Sjogoenaat van
het Tokoegawa-geslacht; ten einde het uitsterven eener familie
door den plotselingen dood van een hoofd des gezins die geen
zoon had, te voorkomen, was het iederen man boven de zeven-
t ien jaar geoorloofd, eenen zoon aan te nemen. Iemand tusschen
den leeftyd van zeventien en vyftig jaar kon zelfs op zyn sterfbed
een zoon aannemen; men noemde zulk een gebeurtenis „Kioe-josji”
of „snelle aanneming.” Maar indien hy in gebreke bleef om voor
het in stand blyven van zyn geslacht zorg te dragen, totdat hy
over de vyftig was, werd hy bedreigd met de gruwelyke, vreese-
lyke gevolgen van het uitsterven van zyn geslacht, ingeval hi)
kwam te sterven zonder mannelyk kroost, want „snelle aanneming”
was na dien leeftyd niet meer geoorloofd. Het verbod tegen
aanneming op het sterfbed is tegenwoordig niet van kracht, en
is daarom niet in het nieuwe Wetboek opgenomen. Integendeel,
artikel 848 veroorlooft iemand, zelfs by testamentaire beschikking,
een kind aan te nemen. De oude en de nieuwe wet spreken elkaar
op dit punt schynbaar tegen, doch de geest van beide is dezelfde.
Beide hadden het in stand blyven van het geslacht ten doel, en
het verschil tusschen beide bestaat hierin: dat de eene den menschen
op jeugdigen leeftyjd wilde doen zorgen voor eenen opvolger)
door strenge straffen te stellen op de veronachtzaming dezer voorzorg,
terwyl de andere de kans op het uitsterven van den familie-
eeredienst wilde vermyden door adoptie aan te moedigen.
Ten aanzien van de laagste leeftydsgrens van den aannemer
komen de wetten van het Tokoegawa-Sjogoenaat en ons nieuw
Burgerlyk Wetboek met elkaar overeen, dat zy de grootste speel-
ruimte voor de aanneming laten. Het Taiho-Wetboek stelt de grens
op zestig, maar de wetten van het Tokoegawa-Sjogoenaat veroor-
loofden ieder kinderloos persoon boven den leeftyd van zevent ien,
en zelfs by byzondere vergunning, hoofden des gezins beneden
dien leeftyd, om eenen opvolger aan te nemen; en Art. 837 van
het Nieuwe Burgerlyk Wetboek Staat iederen meerder jar igen
toe een ander aan te nemen. Wat betreft het verschi l in leeftyd,
dat tusschen den aannemer en aangenomene T)estaan moet,
vorderde het Taiho-Wetboek, dat deze beide personen gevoegelyk
vader en zoon zouden kunnen wezen. In den tyd van het
Tokoegawa-Sjogoenaat werd siechts vereischt dat de aannemer ouder
was dan de aangenomene, maar by byzondere vergunning werd
veelvuldig van dezen regel afgeweken — inzonderheid door een
besluit waarby aan het hoofd eens gezins onder de zeventien
jaar .geoorloofd was, eene aanneming in orde te brengen, en een
tweede besluit waarby zelfs de oudste van de twee betrokken
personen als zoon aangenomen mocht worden. Art. 838 van het
nieuwe Burgerlyk Wetboek bepaalt, dat een persoon niet iemand
die ouder is dan hyzelf kan aannemen, ofschoon hy ieder persoon
die jonger is dan hyzelf, als kind kan aannemen.
Wat den leeftyd van den geadopteerde betreft, is in onze wet geen
grens vastgesteld. Art. 843 van het nieuwe Burgerlyk Wetboek
luidt als volgt: „Indien de persoon die door een ander aangenomen
zal worden, onder den leeftyd van vyftien jaar is, mögen de
ouders in hetzelfde huis hunne toestemming tot de aanneming te
zynen of hären behoeve geven” .
Dat het doel der aanneming de bestendiging der voorouder-vereering
was, kan men ook opmaken uit de oude strenge bepaling,
dat al leen een bloedverwant als zoon kon aangenomen worden.
Het Taiho-Wetboek beperkte het tot bloedverwanten in den viert
en graad. Uit de overblyfselen van het Taiho-Wetboek van
Strafrecht, welke tot ons gekomen zyn, weten wy, dat eene straf
van 66n jaar dwangarbeid opgelegd werd aan ieder die eenen
zoon uit eene andere clan aannam, en eene van vjjftig geeselslagen
aan ieder die hem daarby hielp. Dit verbod tegen de aanneming
van een niet in den bloede verwanten persoon schynt in acht
genomen te zyn geworden tot aan den tyd van het Tokoegawa-
Sjogoenaat. Het dankt zyn oorsprong aan het geloof, dat „de geest