ontbraken de redenen ervoor niet, want de Koreanen volhardden
niet alleen in hunne weigering de nieuwe Keizerlyke Regeering te
erkennen, maar zy vergeleken ook geeuropeaniseerde Japanners
openlyk met lagere dieren, veroordeelden degenen die schuldig
waren aan omgang met Japanners ter dood en dreigden zelfs onze
nederzetting in Foesan aan te vallen.
Bijgevolg stemde de Eerste Minister, de Edele Heer Sandjo,
kort na Sojedjima’s terugkomst in Tokio in Juli 1873, toe in de
politiek van oorlog met Korea, maar onderworpen aan de goed-
keuring van den Edelen Heer Iwakoera; en zoowel Saigo als
Sojedjima boden hun leven aan om als Afgezant naar Korea ge-
zonden te worden om een vertoog te richten tot de Regeering,
welke zeker het Gezantschap zou beleedigen of aanvallen, en aldus
voor Japan eenen onbetwistbaren c a s u s bel l i zou scheppen.
De Edele Heer Iwakoera keerde ten slotte in September terug
en dadelyk splitste zieh de Regeering in twee deelen. Onder de
voornaamste leden bepleitten Sojedjima, Goto, Itagaki en Eto den
oorlog, terwijl de Edele Heer Iwakoera, Kido, Okoebo, Ito en de
rest van het gezantschap eenstemmig er tegen waren. Okoebo
somde de redenen tegen eenen oorlog op als volgt: 1. De ontevreden
elementen onder de Samoerai’s en het gemeene volk, die hunne
middelen van bestaan verloren hadden ten gevolge van de politieke
en sociale veranderingen sedert de afschaffing van het Sjogoenaat,
zouden gelegenheid vinden zieh te doen gelden op eene wyze,
schadelijk voor de voltooiing van het groote werk der reorganisatie.
2. De nieuwe Keizerlyke Regeering is reeds in groote kosten ver-
vallen voor de vele stoute hervormingswerken, zoodat alleen oorlog
kan worden gevoerd met vermeerderde belasting, in het buitenland
geplaatste leeningen of papieren geld; maar als de belastingen
vermeerderden, zou het volk de nieuwe Regeering haten. Wat
buitenlandsche leeningen betreft, zoo zy eens zyn aangegaan, is er
geen hoop op aflossing; en zoo papieren geld wordt uitgegeven,
zullen de pryzen der waren stygen. 3. De verschillende pröductieve
ondernemingen waarmee door de verschillende takken der adminis-
tratie reeds is begonnen, kunnen eerst na een zeker aantal jaren
vrucht dragen, maar als de oorlog begint, moet alles halverwege
stop gezet worden. 4. De invoeren overtreffen verre de uitvoeren
en bijgevolg vloeit het goud het land uit; maar als de oorlog
begint, moet de balans wel nog ongunstiger worden uit hoofde
van den aankoop van vreemde ammunitie en de vermindering der
binnenlandsche productie. 5. Yan alle vreemde Mogendheden is
Rusland het meest te vreezen en zyne Zuidwaartsche beweging is
welbekend; zoodat indien Japan en Korea met elkaar vechten,
beide gemakkelyk ten prooi zouden vallen aan Rusland. 6. Engeland
is ook eene mächtige natie, van hetwelk Japan reeds veel geld
geleend heeft, zoodat indien wy ten gevolge van den oorlog de
rente niet kunnen betalen, dit voor Engeland een voorwendsel zou
zyn zieh met onze binnenlandsche zaken te bemoeien, aldus van
Japan een tweede Britsch-Indie makende. 7. Aangezien Japan nog
niet op voet van gelijkheid verkeert met de vreemde Mogendheden —
want het stationneeren van troepen in Jokohama, zooals Engeland
en Frankryk nog doen, Staat gelyk met ons behandelen als eenen
Yazalstaat — kan men het niet redelyk noemen zulk eene groote
schände vlakbij gelaten te verdragen en zieh tegeljjkertijd ongeduldig
op te maken om het veraf gelegen Korea te tüchtigen. De dagen
van levendige discussie in het Kabinet tusschen 14 en 23 October
1873 vormen de gedenkwaardigste spanne tyds in de annalen van
Nieuw-Japan, omdat het deze ernstige discussies waren — waarin
beide partyen streden, niet voor hun persoonlyken invloed of eer,
maar voor het waarachtige welzyn des lands — die zouden uitmaken
welke party de mächtigste was, de burgerlijke of de militaire, en
daarmee de snelheid of langzaamheid van het hervormingswerk.
De Eerste Minister en de Minister van de Rechterzyde, niet in
staat onder elkaar over deze allesoverwegende kwestie te beslissen,
onderwierpen ten slotte het geval aan de persoonlyke beslissing
van Zyne Majesteit den Keizer, die decreteerde dat er geen oorlog
met Korea zou zyn. Alle bepleiter's van den oorlog namen nu
onmiddellyk hun ontslag, behalve de Edele Heer Sandjo, die ook
het verzoek deed van zijne verantwoordelykheid ontslagen te worden,
op grond van zyne minder goede gezondheid, maar dien de Keizer
persoonlyk in zyne woning bezocht en, hem troostende, verklaarde,
dat het Zyn plan was hem (Sandjo) onder geene omstandigheden
te laten gaan. De oud opperbevelhebber Saigo trok zieh terug naar
Satsoema, en alle Satsoemasche oflicieren in het leger volgden hem,
zoodat de Keizerlyke Garde byna geheel gedesorganiseerd was en
het zaad van den grooten burgeroorlog van 1877 was gezaaid.
Zoo oorlog met Korea een populair onderwerp was, het gelyk-
tydige aftreden van den veelgeliefden Opperbevelhebber en de Raads-
heeren, bepleiters van den oorlog, was een treffender incident,
zooals er nog nooit een was voorgevallen na den val der Sjogoen-
Regeering, en de opwinding van het publiek, vooral van de klasse
der oude Samoerai’s, was werkelyk tot eene gevaarlyke hoogte
opgedreven. In Januari 1874 werd de Edele Heer Iwakoera door
eene moordenaarsbende aangevallen en ontsnapte, wonder boven
wonder, met eene lichte wond. In Februari plantte Eto, een der
afgetreden Raadsheeren, de vaan des opstands in Saga; deze werd