en anekdoten. De Studie van Chineesch was toen ter tyd zeer in
zwang, en veel van deze boeken zyn in het Chineesch geschreven.
Ook onze inheemsche letterkunde kwam op en maakte verwonder-
lyke vorderingen; toen was het, dat onze inheemsche klassieke
boeken in wezen kwamen. Zij werden geheel en al geschreven in
het zuiver phonetische alphabet en bestonden byna geheel uit
inheemsche woorden, terwyl uitdrukkingen van Chineesehen oor-
sprong zeer spaarzaam gebezigd werden, behalve misschien de
namen van ambten of concrete voorwerpen van Chineesche herkomst.
Wel is waar had men nog niet eene manier uitgedacht om de
woorden te scheiden, zoodat de lezer terstond elk woord afzon-
deriyk ziet, doch dit was ook het geval by de oude Grieken en
veel anderen. Ook wist men nog niet gebruik te maken van
leesteekens als punt, komma, uitroepingsteeken, enz., om het
lezen gemakkelyk te maken en tevens eene soort van zin en denkbeeid
te geven buiten de woorden zelven. Had men de inheemsche
letterkunde van dien tyd op dezelfde hoogte gehouden, en had
men in de wyze van schryven zulke verbeteringen als boven aan-
geduid aangebracht, dan zou Japan destyds voor zyne literatuur,
welke in hären aard oorspronkelyjk is, grooten lofverdiend, en den
grooten zegen gehad hebben een goed schryfstel, verschillend van
het omslachtige nog steeds gebruikelyke, te mögen bezitten. Dat
dit niet zoo heeft mögen zijn, is te wyten aan omstandigheden
die de ontwikkeling van deze wyze van schryven verhinderden,
doch ik wil niet te lang hierby stilstaan.
De lichte literatuur, d.i. romans, novellen en dergelijke, uit het
Heian-tydvak zyn geschreven in den inheemschen klassieken styl.
Zy zyn meerendeeis van vrouwenhanden. Daar de Studie van
Chineesch voor nuttiger, en vaak voor een mannelyker en hooger
wetenschap gehouden werd, schynen de meeste mannen dierichting
ingeslagen te zyn, terwyl zy de taak om den inheemschen styl te
bewaren aan de handen der vrouwen overlieten.
„De Gendji-Monogatari” en de „Makoera-no-Sosji” worden ge-
woonlyk als de beste geschritten van dien aard beschouwd, ofschoon
zy in styl en strekking verschillen. Ik zal hier eenige aanhalingen
laten volgen uit de „Gendji Monogatari”, die, hoewel een beetje lang,
een goed denkbeeid zullen geven zoowel van den redeneerenden als
van den beschryvenden styl der inheemsche literatuur van het tydvak.
A. (Dit wordt in den mond gelegd van een der personen van
het verhaal):
„Te trachten met geringe bekwaamheden te pronken is een
karaktertrek van gedachtelooze menschen, en wel zonder onder-
scheid van geslacht. Dit is in de hoogste mate onbehaaglyk. Wat
de dames aangaat, möge het voorzeker niet noodig zyn „de drie
groote geschiedenissen” en „de vyf klassieke teksten” door en door
meester te wezen; toch behooren zy niet ontbloot te zyn van eenige
kennis zoowel van publieke als van private aangelegenheden. Die
kennis kan onmerkbaar verkregen worden zonder veel Studie, welke,
al is ze niet diep, haar in Staat zullen stellen aangenaam met bare
vriendinnen te praten. Doch hoe verachtelyk zou dat schynen,
indien het haar ydel maakte! De „manastyl” en al te hoogdravende
phrasen zyn niet voor haar bestemd. Als zy daarvan gebruik maken,
zal de wereld slechts van haar zeggen: „Het wäre te wenschen
dat zy niet vergat dat zy maar eene vrouw is!” en zy zouden
slechts het verwijt op zieh laden van pedant te wezen, zooals het
geval is met veel dames, inzonderheid in de hoogere standen. En
voorts, al moeten zy niet ten eenenmale onbedreven zyn in het
verzenmaken, zy behooren toch nooit daaraan verslaafd te wezen,
noch zieh te laten betrappen op het gebruik van vreemde aanhalingen,
waarvan het eenige gevolg zou wezen dat zy overmoed
aan den dag leggen waar een bescheiden stilzwygen gepast wäre,
en afgetrokken waar practische plichten te vervullen zyn. Hoe
ongepast zou het byvoorbeeld zyn, zoo schoone dames op het Mei-
feest, terwyl de aandacht van alle aanwezigen op de plechtigheid
van den dag gevestigd is, in haar dichtende verbeelding hären
geest lieten dwalen over de iris; of ook als zy op het feest van
den negenden dag, wanneer al de aanwezige edelen hunne vindings-
gaven beproeven op Chineesche gedichten, ongevraagd haar hoog-
vliegende denkbeeiden uitkraamden over de met dauw bedekte
Chrysanthemums, zoodoende trachtende met hare tegenstanders
van het sterkere geslacht te wedyveren. Alles heeft zyn tyd, en
alle menschen, vooral vrouwen, moeten steeds zorg dragen op
datgene wat by de gelegenheid past acht te geven, en hare kundig-
heden niet te luchten op een tyd dat niemand daarnaar vraagt. Zij
behooren spaarzaam te wezen by het vertoon van geleerdheid en
welsprekendheid, en zelfs, indien de omstandigheden het vereischen,
onwetendheid voor te wenden in zaken waarmede zy vertrouwd zyn.”
B. „Het schynt dat menschen uit den inham van het raam
aan de westzyde gluurden, waarschynlyk uit begeerte om den
Prins in het oog te krygen, Wiens flguur onduidelyk voor hen te
zien was van boven een kort scherm dat binnen het traliewerk
stond. Onder deze toeschouwers was er een, scheen het, die eene
trilling door haar leden voelde, terwyl zy hem aanschouwde. Het
was juist de stonde dat het luchtruim door de helle strepen van
den morgengloor begon getint te worden en het bleeke licht der
maan nog ip de verte toefde. De aanblik van de kaime hemel