Zoowel in 1900 —’01 als in 1901 —’02 bedroeg het batig saldo
der gewone inkomsten over de gewone uitgaven ongeveer 40.000.000
jen, en ik durf zeggen dat deze toestand der nationale flnanoien
niet als een ongezonde mag bestempeld worden. Nu is de alge-
meene indruk, dat de jongste politieke moeilpkheid, welke tot de
aftreding van het Ministerie Ito op het einde van Mei 1901 en de
formatie van het Ministerie Katsoera juist eene maand later leidde,
veroorzaakt werd door eene financieele kwestie, zeer misleidend,
zoo niet geheel en al valsch. Zoo een Kabinet viel ten gevolge van
financieele moeilgkheden en een ander slechts optrad na een schier
voorbeeldeloos lange tusschenpoos, zou het kunnen schjjnen dat
de basis van onze nationale financiSn bedenkelpk wrak was. Doch
zulks is op verre na niet het geval. Het Ijjkt op het eerste gezicht
dat het Kabinet Ito door eene financieele kwestie in verlegenheid
gebracht was, maar de kwestie had alleen betrekking op buiten-
gewone publieke werken, zooals de uitbreiding van spoorwegen en
andere verkeersmiddelen, waarvoor de noodige fdndsen door staats-
leeningen moesten verschaft worden. De Minister van FinanciSn
was van meening dat de economische toestand des lands niet
günstig was voor het aangaan van staatsleeningen en stelde voor,
tjjdeljjk de publieke werken te besnoeien. Andere Ministers waren
aanvankelflk tegen dit voorstel, maar, nadat eene wederzijdsche
schikking getroffen was, werden de uitgaven voor buitengewone
publieke werken verlaagd met ongeveer 9.000.000 jen, door de
uitvoering van sommige voorgenomen werken uit te stellen. Toen
echter de algemeene politieke gedragsljjn, die men bjj het opmaken
van het Budget voor 1902 — 03 zou volgen, in discussie kwam,
ontstond op nieuw een hinderljjk geschil tusschen den Minister van
FinanciSn en andere Ministers aangaande de uitvoering der publieke
werken, en dit leidde tot de aftreding van Markies Ito. De zoo-
genaamde financieele kwestie was niets anders dan deze. Welke
de moeieljjkheden ook mögen wezen in verband met de uitvoering
der buitengewone werken, het normale financieele even wicht wordt
er kwaljjk door gestoord. Eigenlpk schjjnen de leden van het
Kabinet Ito reeds van den beginne af niet volkomen homogeen te
zfln geweest, en de financieele kwestie was waarschjjnlflk niet
zoozeer de oorzaak als wel een bjjkomstig geval van de politieke
moeilpkheid.
Indien de uitvoering van openbare werken, voorgenomen met
het doel om den economischen vooruitgang des lands te verge-
makkeiyken, moest uitgesteld worden, zou men zekerlijk reden
hebben dat te betreuren. Doch op het normale financieel evenwicht
heeft zulks geen invloed. Daarenboven is.de uitvoering van openbare
werken eenvoudig eene kwestie van tÿd. Bjj een aanmerkelyk overschot
der gewone inkomsten boven de gewone uitgaven, kunnen
de openbare werken gestadig voortgezet worden. Nu de Chineesche
beroering over is, kan men, wanneer het fonds voor gevallen van
nood weer aangevuld is, de inkomsten, voortspruitende uit den
laatst genomen maatregel van belastingverhooging, gebruiken om
de openbare werken uit te voeren, omdat in Japan het opleggen
van belastingen niet slechts in jaarlÿksche Budgetten is voorzien,
maar ook in Statuten, zoodat eene belasting, eenmaal opgelegd,
van kracht bljjft totdat ze door een ander statuut wordt opgeheven.
Wat den druk der opgelegde belasting betreff, zijn er sommigen
die twÿfelen of die niet te zwaar geworden is ten gevolge van de
aanzienlpke verhooging na den oorlog van 1894 —’95; maar indien
men den toestand met ruimer blik overziet, zal men ontwaren dat
de financieele last geenszins buiten verhouding is tot den algemeenen
vooruitgang des lands. Terwjjl de nationale rgkdom sedert het
begin van het tegenwoordige régime gestadig met opmerkelijke
snelheid is toegenomen, hield de verhooging van belasting daar
geen geljjken tred mee voor den oorlog van 1894 —’95. Dewijl die
worstelstrÿd gelegenheid gaf om onze opgehoopte nationale krachten
te openbaren, kunnen de daarop volgende veranderingen sehielÿk
en plotseling lÿken. De verhooging der belasting is een der voor-
beelden. Maar als men eene vergeljjking maakt met den Staat van
zaken dertig jaar geleden, kan de tegenwoordige druk niet als
onredeljjk zwaar beschouwd worden. De redenen van de oppositie,
die de achtereenvolgende maatregelen tot belastingverhooging in
den Landdag gevonden hebben, zijn meer van politieken dan van
financieelen aard geweest. Men mag gerust beweren, dat door het
handhaven van het evenwicht der Rjjksfinanciên na den oorlog
met China van de krachten der natie om belasting te betalen niet
onbehoorljjk veel gevergd is.
Het is waar dat er een groote economische nood in het land
heerschte in 1901 ; doch het was de reactie op de uitbreiding van
ondernemingen, welke na onze overwinning over China zieh open-
baarde. Dat een tÿdperk van uitzetting gevolgd wordt door een
tijdperk van depressie, is geen ongewoon economisch verschÿnsel;
alleen was in dit geval de reactie verergerd geworden door het
gebrek aan ondervinding van de bevorderaars van handelsonder-
nemingen en door hun onwil om te luisteren naar de waarschuwingen
van voorzichtige en vèrziende mannen. Het dagteekent eerst van
den laatsten tÿd, dat bankbiljetten bÿ ons in wjjden kring in
gebruik gekomen zjjn, en zÿ die de voorwaarden waarop dit stelsel
rust niet recht begrepen hebben, zjjn bezweken voor de verleiding