De percentages zyn als volgt:
Rechten, 44,3; Geneeskunde, 17,9; Ingenieurswetenschap, 19 ,3 ;
Letteren, 12,6; Natuurwetenschappen, 2,9; Landbouw, 3 ,0.
Deze getallen, vergeleken met die der gegradueerden, van de
laatste tien jaren, schönen op den eersten blik eene afneming van
Studenten in Ingenieurswetenschap, Letteren en Landbouw aan
te wyzen. Men moet het in geenen deele zoo opvatten. De volgendo
tabel wyst het getal aan van gegradueerden der faculteiten in
1897 en 1902:
1897.
Rechten.......................... . 67
Geneeskunde . . . . 25
Ingenieurswetenschap . . 78
Letteren.......................... . 62
Natuurwetenschappen . . 26
Landbouw .
274
Vergelpkt men beide kolommen, dan ziet men dat er toeneming
is in elke faculteit behalve in die van Natuurwetenschappen; in de
Faculteit van Ingenieurswetenschap wyzen de volstrekte getallen,
mstede van afneming, eene enorme toeneming aan. Inderdaad zyn
in alle faculteiten behalve die van Natuurwetenschappen de volstrekte
getallen van gegradueerden hooger geworden, maar in ver-
schillende verhoudingen, zoodat het percentage, byvoorbeeld, voor
de Faculteit van Ingenieurwetenschap is afgenomen; dat wil zeggen,
de toeneming is betrekkelijk gering geweest in vergelyking van
die in de Faculteiten van Rechten en G-eneeskunde.
Onder sommige onderwysmannen hoort men luid klagen over
den langen duur van de Studien. Verondersteld dat iemand altyd
gelukkig geweest is in al de vergelykende examens, dan kan hij
zyne opleiding niet voltooid hebben vöördathy drie-of vier-en-twintig
jaar oud is. Wy zyn, zeggen zy, een ras dat vroeg ryp is en
vroeg oud wordt, en kunnen dus niet zooveel kostbaren tyd be-
steden louter ter voorbereiding voor den kamp des levens. Daaren-
boven is de gemiddelde leeftyd van de gegradueerden der Universiteit
Tokio in de drie jaren van 1899 tot 1901 zes-en-twintig jaar en
negen maanden, wat veel te veel is. Het verschil tusschen den
feitelyken gemiddelden leeftyd en het maximum is gedeeltelyk te
wijten aan de vergelykende examens en gedeeltelyk aan misluk-
king bij de jaarlyksche en gradueeringsexamens van de Studenten.
Wy hebben eenigen grond om te gelooven, dat in het vervolg de
mislukkingen minder talryk zullen worden. Er is geen reden om
te meenen dat wy vroeger rypen en vervallen dan andere rassen;
integendeel, wy beschikken over feiten die zulk eene meening
beslist logenstraffen. Byvoorbeeld, onze modische autoriteiten hebben
onweerlegbaar bewezen dat de Japansche vrouw niet vroeger de
puberteit bereikt dan hare Europeesche zuster. De theorie van
vroeger rypheid en verval schont een lievelingsdenkbeeld by sommige
lieden te wezen, maar mist allen grond. Wyders is het, misschien,
te laat, dat iemands vrye opleiding eerst eindigt wanneer hy drie-
of vier-en-twintig is, maar onze Universiteitsopleiding is bestemd
voor de vrye beroepen, en het is, zekerljjk, Diet te laat als men,
in alle opzichten goed voorbereid, het beroep van rechtsgeleerde
of geneesheer, byv., op drie- of vier-en-twintigjarigen leeftijd begint
uit te oefenen. Er is iets wat meer noodig is dan eenvoudig eene
verandering van stelsel: wij hebben behoefte aan meer Universi-
teiten, en bygevolg aan meer hoogere scholen.
IV. O n d e r w y s d e r v r o i i w 1)
DOOR
BARON SOEJEMATSOE,
Oud-Minister van Ondencijs.
De plaats der vrouw is in Japan altoos aanmerkelyk verschil-
lend geweest van die derzelfde sekse in andere Aziatische landen.
Wanneer wy terugblikken op de geschiedenis van Japan over
duizenden jaren, zien wy veel vermaarde flguren der schoone sekse.
Er zyn verscheidene Keizerinnen geweest, enkele moedige, verständige
en hoogst beschaafde. Er zyn verscheidene heldinnen
geweest die zy aan zij met onze dappere krijgers gevochten hebben.
Er zijn talryke dichteressen, romanschrijfsters, kunstenaressen
geweest.
Ja, in de negende eeuw, toen de Studie van Chineesch in zwang
was, was de beoefening van onze inheemsche lichte literatuur
hoofdzakelyk in handen van de andere sekse. Toen was het dat
wij hadden Moerasaki, de schryfster van de groote „Gendji-mono-
gatoeri” ; Seisjoanagon, de schryfster van de „Makoera-no-sosji” ;
') Londen, Mei 1904.