het land in sommige opzichten door de vordere ontwikkeling van
het feodaalstelsel belemmerd werd, was bet getuige van meer
voorspoed dan eenig ander tijdperk, en vertoonden verschillende
takken van kunst een grooten vooruitgang. Zooais men uit den
laatsten volzin van Dr. Anderson’s boven aangehaalde opmerking
zien kan, is het grootsche van de Nara-periode nimmer weder tot
een nieuw leven opgewekt; ook hadden wjj in dit tijdperk niet
zulke meesters als Sioeboen of Sessioe van den Asjikaga-tjjd,
maar, in het algemeen gesproken, kan men niet in twijfei trekken
dat alle takken van kunst grootelijks vooruitgingen in omvang,
zoo niet in diepte. De lakwerken en porseieinen waren zonder
twijfel een monopolie van dit tijdperk. Het is waar dat lakwerken
reeds van ver verwijderde tijden herwaarts bestonden, en dat die
uit de Higasjijama-periode (eene afdeeling van de Asjikaga-periode)
voortreffeljjk waren, inzonderheid uit een antiek en aesthetisch
oogpunt. De volle ontwikkeling ervan was evenwel eene onloochen-
bare Verdienste van de periode waarvan nu sprake is. Wat porse-
leinen aangaat, al behooren ze niet tot het eigenljjk gebied der
kunst, die ontwikkelden zieh wezenljjk in dit tijdvak, terwfjl hunne
volle ontwikkeling vergelijkenderwijs eene zaak van eene nieuwer
tijd is. Men had cloisonné, maar de snelle en volle ontwikkeling
ervan bleef voor onzen tijd bewaard. Oekijoje’s (populaire schilder-
stukken) van de Oekjjoje-school en die van den handwerkers-stijl zijn
ook geheel en al een nieuw voortbrengsel van deze periode.
Ik moet hier eenige woorden ter verklaring inlasschen. Oude
manieren van schilderen, inzonderheid Kano *) en Tosa, hadden
hun invloed zeer wfld verbreid onder de deftige klassen. Ook in
dit tijdperk waren veel uitmuntende schilders, onder welke wij
Tannoe als den grootsten kunnen noemen; maar, in het algemeen
gesproken, werd hunne manier stijver en conventioneeler. Zij vermochten
niet, den populairen smaak te bevredigen met nieuwig-
heid en stoutheid, en bovendien waren zij niet licht in het bereik
van het gewone stadsvolk. Zoo laat zieh verklären, dat uit de
stuitende richting van de versleten oude manier, alsook uit de vulgaire
eischen van jan en alleman, de nieuwe stijl van deze Oekijoje-
en handwerkers-scholen verrees. Buitendien misten de kunstenaars
van deze scholen gewoonlijk verfijning, daar zij gemeenlijk tot de
volksklassen behoorden, terwijl de kunstenaars van de oudere
scholen meest tot de deftigere klasse behoorden, dikwijls zelfs den
rang van Samoerai onder het beschermheerschap van een of ander
feodaalheer bezaten. Dewijl dit het geval was, zijn deze nieuwe
*) Op blz. 621 gesehreven Kamo. Ve r t .
scholen geenszins het ideaal der meer beschaafde Japansche klassen.
Er zijn echter groote genieen onder hen, Hokoesai in de eerste
plaats, en op hunne wijze hadden zij groote knapheid, vooral in
de behandeling der kleuren en in hunne vatbaarheid om op nieuwe
ideeön, aan het dagelijksch leven ontleend, te komen. Het is meer
aan het gezag van Europeesche kunstreehters dan aan ons zelven
te danken, dat hunne Verdiensten naar behooren erkend zijn gewor-
pen. Doch de beschaafde Japanners zullen nimmer te bewegen zijn
om deze scholen zoozeer te waardeeren als de Westersche kunst-
rechters. Korin en zijne school vormen eene geheel verschillende
categorie in onze kunst. De schilderstukken dezer school zijn op
het eerste gezicht grotesk, en hunne Verdiensten kunnen enkel
gewaardeerd worden door degenen die de bijzondere opmerkings-
gave hebben, welke hen in staat stelt verborgen kunstvaardigheid
te waardeeren. Het pleit, dunkt mij, zeer voor de Europeesche
kenners, dat zij de Verdiensten van deze school weten te schatten
met hetzelfde oog dat ook geboeid wordt door de schilderstukken
der scholen van vulgairen oorsprong.
Het is volstrekt onmogelijk bij de verschillende phasen der schil-
derswereld van dezen tijd te verwijlen, maar ik mag niet nalaten
ter loops er een en ander aan toe te voegen. De Sjidjio-school, wier
wezenlijke schepper de groote Okio was, en die zulk een grooten
invloed op onze kunst geoefend heeft en nog steeds oefent, was
een voortbrengsel van dit tijdperk. Haar eenigste gebrek is, dat ze
licht te realistisch wordt en diepte mist. De opkomst en ontwikkeling
van de Tsjikoeden-manier, welke meer het karakter van
schoolsche bekwaamheid had en veel invloed in de laatste helft van
dit tijdperk is gaan oefenen; alsook de invloed geoefend door
Boentsjio en diens school, die in sommige opzichten in de richting
van Tsjikoeden zieh bewogen, maar krachtiger en meer afwisse-
lend waren, Kamo1) en Tosa ten trots, behooren tot deze periode.
Ik moet mjjne lezers ook herinneren aan Kokwan en Denzen, die
beiden onafhankelijk en geljjktjjkig, de Europeesche manier van
schilderijen en kopergravures tegen het einde der achttiende eeuw
invoerden. Ook mag ik niet vergeten den naam te vermelden van
den vermaarden Watanabe Kwasan, die een eind aan zijn leven
maakte als gevolg van zijn vurig streven om Westersche bescha-
ving in te voeren, en die te geljjker tijd een groot amateur-kunste-
naar was.
Wjj zijn nu in het Meidji-tijdvak, dat reeds zeven-en-dertig jaar
geduurd heeft. Dit begon met de vemietiging van alles wat oud
') Bierboven luidt het woord: E an o . Ve r t .