sjaars in den tempel gevierd werden. Alle leden der clan namen
aan de plechtigheid deel, en er bestaan oude berichten die bewijzen
dat aan Hof-beambten vergund werd op reis te gaan ten einde
tegenwoordig te zyn by de heilige plechtigheden van den clan-god
of clan-voorvader, welke plaats hadden in tempels die ver van de
hoofdstad verwyderd waren, zonder vooraf verlof te vragen Som-
tyds werden lan d e ten door de Keizers aan de tempels van clan-
goden van hooge beambten geschonken, om de zware onkosten
van feesten minder drukkend te maken. De offeranden welke by
gelegenheid van feesten aangeboden werden, bestünden gewooniyk
in spys, drank en kleedy.
Het woord „Oedji-gami” wordt nu in eene andere beteekenis
ge rmkt, in die van plaatselyken beschermgod of schutspatroon
van lemands geboorte- of verblyfplaats. De overgang in het gebruik
van het woord „Oedji-gami” van clan-god tot p l a a t s e l y k e n
b e s c h e rmg o d , dankt zjjn oorsprong misschien aan het feit dat
m vroeger tyd de leden van eene clan gemeenlyk in dezelfde plaats
samenwoonden en een tempel voor den dienst van hun eponymus
oprichtten, met gevolg dat met den clan-god en den plaatselyken
beschermgod een en dezelfde godheid bedoeld werd. Maar in ver-
volg van tyd, toen zieh de verkeersmiddelen allengs ontwikkelden
begonnen de leden der verschillende clans uiteen te gaan en zieh
in verschilfende deelen van het land metterwoon te vestigen.
Wyders werden de administratieve afdeelingen des rijks langzamer-
hand in plaats van te berusten op stamverband, locaal en territo-
riaal; doch verschilfende feiten, by elkaar genomen, bewijzen dat
de vereering van „Oedji-gami’s of plaatselyke beschermgoden, een
overblyfsel is van de vereering der voorouders van eene clan.
De Vereering der Familie- Voorouders.
De gelegenheden voor de feestvieringen ter eere der voorouders
van een gezin kan men in drie categorieen rangschikken — de
of f e rd age n, de o f f erm a a n d e n en de of fer j a ren. De oflfer-
dag of „ki-nitsji” is de dag in federe maand, overeenkomende met
den sterfdag van den voorvader. De offermaand of „sjo-tsoeki” is
de dag van de maand, overeenkomende met dag en maand van
den dood eens voorvaders. Het offerjaar of „nen-ki”, is de dag van
de maand in zekere jaren, overeenkomende met den dag der
maand waarop een voorvader gestorven is; de godsdienstige plechtig-
heid in verband hiermee heeft by de Sjintoisten gewooniyk plaats
in het eerste, vyfde, tiende, twintigste, dortigste, veertigste en
vijftigste jaar.
By de Boeddhisten worden deze jaariyksche ceremoniön gewooniyk
gehouden in het eerste, derde, zevende, dertiende, zeventiende,
drie-en-twintigste, zeven-en-twintigste, drie-en-dertigste, zeven-en-
dertigste, drie-en-veertigste, zeven-en-veertigste, vyftigste en honderd-
ste jaar, waarna zy om de vyftig jaar gehouden worden, zooals by
de Sjintoisten. Yolgens eene oude gewoonte worden er offers
gebracht en ceremoniön verricht door de Boeddhisten na iemands
dood, om de zeven dagen tot den zevenmaal zevenden — dat is den
negen-en-veertigsten dag na den sterfdag — welke offerdagen onder-
scheideniyk aangeduid werden als de „eerste zevende dag,” de
„tweede zevende dag” enz. Onder de Sjintoisten worden deze'ofifer-
dagen gewooniyk gevierd om de tien dagen na den dood, om te
eindigen met den vyftigsten of honderdsten dag.
Gewooniyk nemen op de offerdagen of „ki-nitsji” van federe
maand, na den zevenmaal zevenden dag onder de Boeddhisten, en
na den vyftigsten of hondersten dag onder de Sjintoisten, alleen
leden van het gezin en nabestaanden aan de plechtigheden deel;
maar by gelegenheid van „sjotsoeki” en „nenki” worden feesten
aangericht en bloedverwanten en afstammelingen derzelfde voorouders
uitgenoodigd om aan den dienst deel te nemen. Zoowel in
den Sjinto- als in den Boeddhistischen godsdienst, doen priesters
dienst by de plechtigheden, doch onder de Sjintoisten hebben zy
plaats in hun eigen huis, terwyi zy by de Boeddhisten soms in
den tempel, soms in huis plaats hebben.
Het ritueel by den dienst is by beide godsdiensten eenigszins
verschilfend, en er zyn ook eenige onderlinge afwykingen in den
ritus van verschilfende Boeddhistische sekten waar te nemen. De
Sjinto-offeranden bestaan in ry s t, sakö, visch, wild, groenten en
vruchten voor spys en drank, en uit stukken zy en hennep voor
kleeding, terwyi men dikwijls ook takken van den sakaki-boom
en bloemen offert. De priesters die dienst doen, klappen in de
handen vöör het altaar, en de hoofdpriester spreekt het gebed, of
„norito ’ uit, waarvan de woorden by verschilfende gelegenheden
varieeren, hoewel aan het begin van de aanroeping aan de geesten
der voorouders byna onveranderlyk wordt kond gedaan, dat het
hoofd van het gezin met de andere leden en verwanten zyn ver-
gaderd om den sterfdag te vieren, eerbiedig aan de heilige ziel
aanbiedende „producten van zee en geborgte”, waarmee zy visch,
wild, enz. bedoelen; dat het huisgezin in vrede leeft en dat de
afstammelingen zieh in voorspoed verheugen. Het gebed eindigt
gewooniyk met de smeekbede, dat de geest het gezin möge beschermen
en bewaken en de offeranden, hem eerbiedig aangeboden,
aanvaarden. Hierna neemt ieder der aanwezigen, te beginnen met
22