van eene lyn welke in een ander punt, het doel, eindigt; terwyl
eene volkomene zedelyke handeling vergeleken kan worden met
eene solide bol, een kring, uit welks middelpunt in ontelbare
stralen de gereehtigheid loopt en waarvan liefde de substantie is.
Want indien Rechtheid vorm aan het karakter geeft, deelt Welwillend-
heid er den toon en de hoedanigheid aan mee.
De Boesjido achtte Welwillendheid de hoogste eigenschap van
een edelen geest. Zy leerde, dat het lafhartig was een gevallene
te dooden, dat het inannelijk was de zwakken te helpen en mede*
gevoel te toonen voor vrouwen en kinderen; dat een man werke-
lijk een Samo er ai is, die mededoogen in zjjn hart voelt. De
Boesjido ging zelfs nog vorder in haar besten ty’d, wanneer wy
Bakin mögen gelooven. In zyne verwonderlyke vertelling van
»De acht honden” laat hij Inoei (die de deugd der Welwillendheid
vertegenwoordigt) de rol speien van eenen barmhartigen Samari-
taan, die het leven van zyn eigen gewonden vyand door genees-
middelen en verpleging redt, eene daad, waardig om in de geschied-
rollen van het Roode Kruis te worden geboekt. Ik beken, dat ik
een verschil bemerk, zonder dat ik in staat ben het te verklären,
tussehen Liefde, zooals Christus leerde, en Welwillendheid, waarop
de Boesjido niet ophoudt aan te dringen. Ligt het in hun intrinsiek
karakter? of in hunne meerdere of mindere innigheid? Is het, dat
de eene democratisch, de andere aristocratisch is? Ligt het in de
wyze waarop beide zieh uiten? of daarin, dat de eene eeuwig
vrouwelijk en de andere eeuwig mannelyk is? Of is het, dat de
eene van den Hemel, hemelsch, de andere van de aarde, aardsch
is? Ik weet niet, hoe ik deze en andere vragen, die in snelle
opvolging onder het schryven aan myne pen ontvloeien, moet be-
antwoorden; maar ik geloof, dat de Boesjido, steunende op het
licht dat iederen mensch die ter wereld komt beschynt, aan eene
glorierijker openbaring der Liefde voorafging.
Maar om op ons onderwerp terug te komen. De Boes j ido be-
schouwde de welwillendheid als de hoofddeugd, niet alleen omdat
zy alle andere deugden beheerscht, maar omdat het het eerste
noodige is als iemand zyns gelijken wil beheerschen: daarom
werden Confucius en Mencius niet moede deze deugd aan vorsten
en regeerders voor te houden. Eigenlyk sloot dit eene woord alle
plichten van het koningschap in zieh. Eenige jaren geleden (in
1897), herinnerde de Duitsche Keizer in zyne toespraak te Coblenz
zichzelven en zijn volk aan het „Koningschap by‘ de Q-ratie G-ods,
met zyne ernstige plichten, zyne ontzettende verantwoordelykheid
jegens den Schepper alleen, waarvan geen mensch, geen Minister
of geen Parlement den Monarch kan bevryden”; en de zoogenaamde
middeleeuwsche snaar klonk alsof zy denzelfden oorsprong had
als de opvatting van zedelyken plicht in de Boesjido. Welwillendheid
en Grootmoedigheid, die edelaardige deugden, waren ontstaan,
zegt Reade in een boek, waaruit ik reeds vroeger iets aangehaald
heb, (The Order of Moral Evolution) uit ouderliefde, en daarom
werd van eenen vorst, die de „ pa t r i a p o t e s t a s ” over millioenen
in handen had, bovenal verwacht dat hij deze deugden zou in
waarde houden en beoefenen.
Wanneer een heerscher gedreven wordt door eene verheven
opvatting van de functies van zjjn ambt als bevoegdheden hem
van boven toevertrouwd, blijft er voor zyne onderdanen niets
hoogers over, dan hem te steunen met alle gehoorzaamheid, ver-
eenigbaar met hunne plichten jegens hun eigen geweten. De Boesj
ido was dus, evenals het Christendom, eene leer van plicht en
dienstbetoon. Aan de regeerders en de geregeerden werd gelijke-
lyk geleerd aan een hooger doel dienstbaar te zijn en zieh daar-
voor op te offeren. Zoo een vorst zieh siecht gedroeg, stelde de
Boesjido het lijdende volk niet als panacee tegen wanbestuur *)
het middel van koningsmoord voor. In al de vyf-en-veertig eeuwen,
gedurende welke Japan menige wisselvalligheden in zijn nationaal
bestaan heeft doorgemaakt, heeft nooit eene smet als de moord
van een Karel den Eerste of een Lodewiik den Zestiende de blad-
zijden van zijne geschiedenis bezoedeld. Heeft er ooit een Caligula
of Nero op onzen troon gezeten? Ik heb redenen om aan de
waarheid van het verhaal over Joeriakoe’s wreedheden en Boeret-
soe’s beestachtigheden te twijfelen.
De liefde welke wy onzen Keizer toedragen, brengt liefde voor
het land waarover hij regeert, met zieh. Yandaar, dat ons gevoel
van vaderlandsliefde - ik wil het geen plicht noemen, want, zooals
Dr. Samuel Johnson terecht zegt, is vaderlandsliefde een gevoel en
meer dan een plicht — ik zeg, ons gevoel van vaderlandsliefde
gevoed wordt door twee gevoelsstroomingen, namelijk die van
persoonlijke liefde voor den vorst en die van onze gemeenschappe-
lyke liefde voor den grond die ons het aanzjjn gegeven heeft en ons
huis en haard schenkt. Ja, er is nog eene bron, door welke onze
vaderlandsliefde gevoed wordt: het is deze, dat de aarde het ge-
beente onzer vaderen in hären schoot bergt; en hier mag ik een
oogenblik stilstaan by onze Kinderlyke Pieteit.
Ouderliefde heeft een mensch met de dieren gemeen, maar van
*) Er staat in het Engelsoh „the panacea of a good government”, doch dit is
eene onpassende woordverbinding. Ve b t .