en veel anderen. In de laatste helft van het Tokoegawa-régime
waren er ook verscheiden vrouwen overbekend wegens haar
Chineesche geleerdheid, zooals Kameisjokin, HaraSaibin, Jema-
Saiko, Tsjo-Koran. Dit tÿdperk bracht ook verscheiden dichteressen
voort, zooals Rengetsoe, Tsjio, Botoni en anderen. Yoorbeelden van
patriotische vrouwen zÿn ook overvloedig in den tijd die de
Restauratie van het Keizerlÿk régime voorafging.
De vrouwen hebben altÿd eene groote maatschappelijke vrÿheid
genoten, schoon niet in dezelfde mate als bij de hedendaagsche
Westersche volken, en zoo hebben wÿ van tÿd tot tÿd eenige
merkwaardige vrouwefiguren in de geschiedenis voortgebracht. Zelfs
in onze dagen ontbreekt het niet aan zulke voorbeelden. Wÿ zien
dames die aan onderwÿsinstellingen in China en Siam werkzaam
zÜn ) wij zien er zelfs eene, die naar Mongolie gegaan is, waar
zÿ door een inlandsch hoofd tot onderwÿzeres in zijn gezin is
aangenomen.
Het vrouwelÿk onderwijs is evenwel altoos een vraagstuk ge-
weest. Uit den aard der zaak is het zeer moeilÿk tot eene bevre-
digende oplossing te geräken. Niettemin zÿn wÿ ons van het
gewicht daarvan evenzeer bewust als de Europeanen. Yooral zÿn
wij dat sedert de inwyding van het nieuwe régime. Hier kan ik een
voorbeeld aanhalen, dat niet zonder belang is. In 1871 werden een
aantal jonge meisjes voor hare opvoeding naar Amerika gezonden,
eene van haar thans de vrouw van Admiraal Oerioe, wiens naam
wèlbekend is in verband met den tegenwoordigen oorlog; een
andere is de Markiezin Ojama, vrouw van Maarschalk Markies
Ojama, chef van den Generalen staf van Japan.
Ik durf geenszins met vertrouwen beweren dat het vraagstuk
van het vrouwelÿk onderwijs in Japan is opgelost. Ik wil slechts
eene körte beschrÿving geven van deszelfs tegenwoordigen toestand,
waarbÿ ik mijne stof hoofdzakelÿk uit ofücieele verslagen put.
In Japan wordt het stelsel van elementair onderwÿs in zeer
ruime mate toegepast. Er is geen dorp waar niet gezorgd is voor
eene school ten koste der gemeente. Het schoolbezoek is ver-
pliehtend, hoewel de dwang onder exceptioneele omstandigheden
eenig8zins verzacht wordt. De élémentaire scholen zÿn verdeeld in
twee soorten: gewone lagere scholen en lagere scholen met uit-
gebreid onderwÿs. Gewone lagere scholen zÿn voor kinderen van
zes jaar en meer gedurende vier jaren, en het onderwÿs op de
meer uitgebreide lagere scholen begint als de kinderen negen jaar
zÿn. Voor deze laatsten is de duur van den tÿd dat zÿ op school
blÿven niet gelÿk, omdat sommigen na eenige jaren tot hoogere
scholen kunnen overgaan, en sommigen de school tusschentÿds
verlaten. Maar voor kinderen die den gewonen cursus doorloopen
is de tijd vier jaren.
In deze eerste scholen worden jongens en meisjes zonder onder-
scheid opgenomen, ofschoon voor het gemak van het onderricht
de klassen gewoonltjk afzonderlyk gevormd worden. Laat mij nu
voortgaan met statistieke opgaven, ontleend aan de jaarlijksche
verslagen van den Minister van Onderwijs voor 1901—’02. Het
heeft betrekking op Japan in eigenljjken zin en sluit dus de
eilanden Jezo en Loetsjoe in zieh, maar niet Formosa.
Het getal kinderen in dat schooljaar was: Jongens 3.876.495;
meisjes 8.590.391; totäal 7.466.886.
Van dezen bezochten de gewone lagere scholen: Jongens 1.714.509;
meisjes 1.632.018; totaal 2.346.527.
Zy die den gewonen en lageren cursus beeindigden: Jongens
1.462.977; meisjes 911.422; totaal 3.374.399.
Het gezamenlijk getal schooigaande kinderen was derhalve:
Jongens 3.177.486; meisjes 2.543.440; totaal 5.720.926.
Het gezamenlijk getal van leerlingen op de meer uitgebreide
lagere scholen was als volgt:
Behoorende tot publieke scholen (voornamelyk verbonden aan
kweekscholen): Jongens 705.238; meisjes 230.955; totaal 936.193.
Behoorende tot private scholen: Jongens 4.268; meisjes 3,437;
totaal 7.705. Derhalve was het gezamenlijk getal leerlingen in den
hoogeren cursus: Jongens 709.506; meisjes 234.392; totaal
943.898.
Het percentage van onderwijs ontvangende jongens-in 1901 —’02
was 93.78 van de geheele schoolbevolking. Het percentage van
meisjes was 81.80.
Ik mag hier ook vermelden dat er in volkryke steden veel
kindertuinen (bewaarscholen) gevestigd zijn, en hun nut wordt
zöö algemeen erkend, dat er groote neiging bestaat tot vermeer-
dering er van. Hierin worden kinderen, zoowel jongens als meisjes,
opgenomen van drie jaar af tot den leeftjjd om tot de gewone
lagefe scholen toegelaten te worden. De kinderen leeren daar
speien, zingen, conversatie en hand werken; gewone oefeningen,
vrij wel dezelfde als die bij de Westersche volken bekend zjjn.
Er waren in het jaar dat wij op het oog hebben, 181 publieke
en 72 private kindertuinen, een totaal van 253; en het getal
kinderen die de publieke kindertuinen bezochten, was: Jongens
10.242; meisjes 8.893; totaal 19.135. Dat van de private kindertuinen
was: Jongens 2.235, meisjes 2.137; totaal 4.372. Gezamen
ljjk cijfer 23.507.
Na de lagere scholen voor het onderwijs van jongens en meisjes,