Het gezantschap stak van Amerika over naar Europa en reisde
doör Engeland, Frankryk, Belgie, Holland, Preisen, Rusland, Dene-
marken en Zweden. Yan het laatstgenoemde land keerde het naar
het Zuiden en bezocht de verschillende Duitsche Staten, Italie,
Oostenrijk, Hongarye en Zwitserland en keerde huiswaarts door de
Middellandsche Zee en den Indischen Oceaan, na drieentwintig
maanden onder weg te zyn geweest. Er was geene stad van eenigen
omvang of beteekenis, welke zy niet bezochten en overal ontvingen
zy van zoovele zijden uitnoodigingen en bezochten zy zoovele
openbare instelüngen, industrieele inrichtingen, historische monu-
menten enz., dat hunne dagen en nachten geheel gevuld waren.
De Weensche tentoonstelling van 1873 toonde hun, wat de nyver-
heid en de kunst der geheele wereld konden voortbrengen. Het
dagboek van het gezantschap in 5 gelllustreerde deelen, zorgvuldig
samengesteld door de geleerden die het gezantschap v.ergezelden,
en uitgegeven door de Keizerlyke Regeering, verschaft zeer belang-
rijke en leerzame lectuur, zelfs tot den huidigen dag. Het bevat de
geschiedenis, statistieke opgaven, politiek, flnancien en militaire
organisatie der bezoGhte landen, en men kan zieh gemakkelyk
voorstellen, hoezeer de door het gezantschap vertelde gesehiede-
nissen ertoe bydroegen, de oogen van het Japansche publiek te
openen voor wat in het buitenland gebeurde. Wy kunnen ons ook
voorstellen, hoe de gedachten en denkbeeiden der voormannen in
Japan, die het gezantschap uitmaakten, gingen afwyken van die
hunner collega’s die thuis waren gebleven. Ofschoon het weinig
diplomatiek resultaat had, kan daarom toch het belang van dit
gezantschap voor de geschiedenis van Japans betrekkingen met het
buitenland nauwelyks worden overschat.
Ongeveer in den zelfden tyd werden Legaties gevestigd in en
voor vast Gezanten gezonden naar Oostenryk, deVereenigde Staten,
Engeland, Frankryk en Rusland.
De zaak der „Maria Duz” (1872).
Tydens de afwezigheid van den Edelen Heer Iwakoera op zyne
zending naar Europa en Amerika, werd Raadsheer Sojedjima
Minister van Buitenlandsche Zaken. Hy was een groot geleerde in
het Chineesch; maar anders dan de meeste geleerden in het
Chineesch, bezat hy een opmerkelyk helder oordeel over en kennis
van Europeesch internationaal recht, hetgeen onder de voornaamste
staatsüeden van dien tyd tamelyk zeldzaam was. Onder hem trad
de Japansche diplomatie in eene phase van bedrijvigheid. Sojedjima’s
naam als diplomaat kwam in eens op den voorgrond door het
volgende incident:
In Juli 1872 ontsnapte een Chineesche koelie van het Peruaan-
sche schip „Maria Luz” in Jokohama, en naar het dichtbÿ ge-
stationneerde Britsche oorlogsschip zwemmende, smeekte hÿ om
verlossing uit de wreede behandeling, welke de koelies aan boord
ten deel viel. De Heer R. 0. Watson, Britsch Chargé d’Affaires,
deelde de zaak mede aan den Minister van Buitenlandsche Zaken,
en na onderzoek door den Gouverneur van Kanagawa-ken bleek
het, dat Ricardo Herero, kapitein der „Maria Luz”, in Macao 232
Chineesche koelies had gekocht en op zÿne thuisreis de haven van
Jokohama was binnengeloopen voor herstellingen. De Minister van
Buitenlandsche Zaken stelde voor, de zaak voor het distrietsgerecht
van Kanagawa-ken te brengen en ze naar Japansch recht te be-
rechten, hetwelk de koop en verkoop van medemenschen verbood.
Merkwaardig genoeg verzette Eto Sjimpei, Minister van Justitie,
zieh daartegen, en de Fransche en de Amerikaanscbe Gezanten
zonden eveneens brieven aan Sojedjima, waarin zÿ gestrenge
maatregelen tegen het Peruaansche slavenschip afkeurden. Maar
Sojedjima’s argumenten wogen het zwaarst bij den Eersten
Minister, den Edelen Heer Sandjo, die hem volmacht gaf met het
schip te handelen zooals hem goeddacht. Het distrietsgerecht van
Kanagawa verklaarde het oorspronkelijke contract voor aankoop
van Chineesche koelies van nul en geener waarde, als zÿnde stry'dig
met de wetten des lands, in welks wateren het schip lag en stelde
allen in vrÿheid. Het plaatselÿk bestuur van Kanagawa voorzag
hen van voedsel en kleeding en beschermde hen, tot er hulp kwam
uit China. Mededeeling werd gedaan aan den Taotai van Sjanghai
en door dezen aan den Onderkoning der Twee Kiangs, die weder
eenen bÿzonderen boodschapper zond naar Japan om dank te
betuigen voor de edelmoedige daad en de koelies, in naam der
Chineesche Regeering, in ontvangst te nemen. De Chineesche boodschapper
Tsjin-foek-kin werd met bÿzondere teekenen van eerbied
behandeld in Tokio, en toen de 232 arme drommels aan hem werden
overgegeven, stortten zij allen tränen van dankbaarheid. Dat
dit eene zeer goede manier was waarop de nieuwe Keizerlijke
Regeering de aandacht op zieh vestigde van hären zeer hooghar-
tigen buurman, kan niet worden betwÿfeld.
Wat den Peruaanschen kapitein betreff, hÿ abandonneerde zÿn
schip en vluchtte, omdat de Japansche wet hen die zieh bezig-
houden met handel in menschelÿke wezens, streng straft; en van
uit San Francisco seinde hÿ aan zÿne Regeering om bescherming.
De Peruaansche Regeering zond een bÿzonder gezantschap met