alleen de eerlyke en solide den proef der moraliteit in maatschappe-
lyk verkeer en in zaken kunnen doorstaan, welke hare strenge
eischen nooit laat varen.
De alarmisten betreuren het ook, dat de invoer den uitvoer
overtreft, en besluiten daaruit, dat de rykdom van Japan zal
opdrogen, in evenredigheid tot de overmaat van invoer. Zy vergeten,
dat de handel met bet buitenland niet het eenige criterium is voor
nationalen rijkdom. De statistieken verschaffen gegevens voor onder-
zoekingen, doch zy zyn dikwyls zöö foutief, dat het niet verständig
is, alleen op die eyfers argumenten te bouwen. Yooral is dit het
geval met die welke betrekking hebben op de gegevens betreffende
den buitenlandschen handel van een of ander land. De economische
vooruitgang van een land kan niet beoordeeld worden uit de eyfers
van zyn buitenlandschen handel alleen, maar het kan niet ontkend
worden, dat zij als een zeer belangryk getuigenis dienen, om de
ontwikkeling van een land in den vooruitgang van zyn handel en
nyverheid waar te nemen. Ik geef hier eene tabel van den buitenlandschen
handel van Japan gedurende tien jaren, van 1891 — 1900,
waaruit blijken zal, dat zijne handelstransacties eene opmerkelijke
ontwikkeling aanwijzen:
BUITENLANDSCHE HANDEL VAN
JA PA N GEDURENDE DE TIEN JAREN 1891—1900.
JAAR. INVOER. UITVOER. TOTAAL.
1891 62.927.268 79.527.272 142.454.540
1892 70.326.079 91.102.753 162.428.832
1893 88.257.171 89.712.864 177.970.035
1894 117.481.955 110.246.086 230.728.041
1895 129.260.578 136.112.178 265.372.756
1896 171.674.474 117.842.760 289.517.234
1897 219.300.771 163.135.077 382.435.848
1898 277.502.156 165.753.753 443.255.909
1899 220.401.925 214.929.984 435.331.820
1900 287.261.845 , 204.429.994 491.691.839
De ontwikkeling van nyverheid en handel beteekent eene uit-
breiding van den buitenlandschen handel, en in den gang der ontwikkeling
behoeft men eene toevallige waartenemen overmaat van
invoer niet al te ernstig op te nemen. Wanneer eene natie groeit,.
zal de invoer noodzakelyk toenemen, en zulke ingevoerde goederen
zyn een deel van den rykdom van het land, lerwyl vele ervan.
vorderen rykdom voor het groote publiek zullen produceeren. De
uitbreiding van den buitenlandschen handel, moet men — zelfs al
overtreft de invoer tydelyk den uitvoer — beschouwen als een
gezond verschynsel van nationale ontwikkeling.
In dit verband kan men er byvoegen, dat eene flnancieele spanning,
welke in handelskringen waargenomen wordt, niets te maken
heeft met de kwestie van onze nationale inkomsten en uitgaven.
Mocht het Keizerlyk Gouvernement een deficit in zyne inkomsten
hebben, dan is er ruimschoots gelegenheid in onzen nationalen
rykdom, om fondsen te heffen door het uitgeven van Staatsleeningen.
Het flnancieele gevaar, waarover zoo luid gesproken werd, was
niets dan eene zekere mate van onrust in de handels- en nyver-
heidskringen, gevoeld en teweeggebracht door de reeds vermelde
oorzaken. Het had niets te maken met den staat van onze Staats-
financien, die zooals later zal aangetoond worden, op de gezondst
mogelyke basis staan. Hier wenschte ik de aandacht van den lezer
op het feit te vestigen, dat het bedrag onzer nationale schuld zöö
beperkt is, dat het bedrag per hoofd lager is dan dat van eenig
ander land. Japan met zyne bevolking van 45.000.000 en byna
onbegrensde, hoewel nog onontwikkelde natuurlyke hulpbronnen,
heeft werkelyk eene in alle opzichten schoone toekomst. De ver-
warring in den toestand onzer Staats-financien in 1901 was hoofd-
zakelijk teweeggebracht door de uitbreiding van de Regeerings-
ondernemingen, en een deficit van ongeveer 2 1 .000.000 jen moest
in het dienstjaar 1898 —’99 en van ruim 37.000.000 jen in het
jaar daarop volgende zieh vertoonen. Dit deficit werd echter gedekt
door belasting op grond, op sakö, op inkomsten, enz., en ook door
het uitgeven van eene buitenlandsche leening; de belasting zou ten
volle 44.000.000 jen opbrengen, terwyl de leening £ 10.000.000 in
het land zou moeten brengen. Beide kwamen met goed gevolg
tot stand en de Regeeringsfinancien van 1900 —’01 werden in een
gezonden en normalen toestand hersteld, zoodat het Budget voor
dat jaar een normaal aanzien bood:
Inkomsten. Uitgaven.
Gewone . . . . 201.247.095 Jen. 164.283.464 Jen.
Buitengewone . . 52.276.833 „ 87.712.323 „
(Met uitsluiting van de zaak van Noord-China.)
Eene balans van 1.500.000 jen ten gunste der inkomsten is
duidelyk waar te nemen, en ten einde de extra-uitgaven te dekken,
werden door den Landdag maatregelen tot vermeerdering van
belastingen genomen, waarvan de resultaten berekend werden op