te hervormen, ten einde zieh toe te rüsten voor het verkeer met
de Westersche landen en voor deelneming aan den algemeenen
vooruitgang der wereld. De val van het Sjogoenaat en het herstel
der Keizerlyke heerschappy was dus slechts het begin van eene
moeilyke ingewikkelde taak — het scheppen van een nieuw
Japan, waarvan de regeling van het financiestelsel eene belangryke
zijde vormde.
Het is niet te verwonderen, dat een Gouvernement, opduikende
uit de barensweeen eener omwenteling, in den beginne met finan-
cieele moeilykheden te kampen heeft. Maar het geval van het
Koizorlijk Gouvernement pas nadat het weder de workelyke heerschappy
bezat, was zeer byzonder wegens den aard van het Gouvernement
dat het vervangen had. Hoe chaotisch de financien van
het nieuwe Gouvernement waren, kan men zieh voorstellen als
men bedenkt, dat in het eerste jaar van zyn bestaan de inkomsten
uit de belastingen weinig meer dan een tiende van de uitgaven
waren, en dat aan het deficit het hoofd moest geboden worden
voornamelyk door de uitgifte van oninwisseibare banknoten. De
posten der inkomsten in 1868 waren als volgt: Belastingen,
3.157.319 jen; uitgifte van banknoten, 24.037,390 jen; leeningen
en diverse ontvangsten, 4.732.482 jen. Ook was deze Staat van
zaken niet beperkt tot het jaar onmiddellyk volgende op de omwenteling.
Een van de meest dringende behoeften voor de nieuwe
Regeering was daarom, voldoende hulpmiddelen voor de schatkist
te verzekeren door een geschikt belastingstelsel in te voeren, en
hierby moest men zorgen het nieuwe stelsel in overeenstemming
te brengen met de politiek, om den economischen vooruitgang der
natie te vergemakkelijken en aan te moedigen.
Het is een bekend kenmerk van het feodaal systeem, dat onder
hetzelve geen duidelyke onderseheiding bestaat tusschen administra-
tieve macht en eigendomsrecht, en Japan onder het Sjogoenaat
maakte daarop geen uitzondering. De landheeren regeerden niet
alleen, maar bezaten een soort van crfolijk recht over hunne onder-
scheidenlijke territoriön, met het gevolg dat het recht van het volk
over zyne landerijen op meer dan ebne wyze beperkt was, en dat
de grondbelasting veel had van huur. De grondbelasting in den
vorm van ryst was onveranderlijk de hoofdbron van de inkomsten
der groote heeren, ofschoon, bij afwezigheid van een vast en
algemeen belastingstelsel, de maatstaf in verschillende leenen
varieerde, en andere rechten van allerlei aard werden geheven
naar gelang van de industrieele toestanden der verschillende oorden.
Dientengevolge was de druk op de landbevolking onbehoorlyk zwaar:
de maatstaf van de belasting op den grond wisselde af tusschen
30 en 70 percent van het product. Wat het volk in het algemeen
betreft, was zyne Stelling als belastingplichtige siecht omschreven,
omdat het blootstond aan de willekeurige oplegging van extra
bydragen in geld en persoonlyke diensten. In werkelykheid was
het feodaal systeem onder het Sjogoenaat eene militaire organisatie,
waarby de welvaart van het landbouwende, nyvere en handel-
dryvende volk moedwillig opgeofferd werd om de krygerklasse in
dienst by de groote heeren en clans te onderhouden. Terwyl de
Stelling van het volk als belastingplichtige aldus siecht omschreven
was, was de Stelling van het Sjogoenaat als centrale Regeering
financieel ook zeer eigenaardig. Het Sjogoenaat oefende het opper-
gezag uit over alle leenen, doch het geheele land stond niet onder
ziJn rechtstreeksch bestuur. De landheeren, die hunne territoriön
bezaten by schenking of erkenning van het Sjogoenaat, werden in
geval van nood opgeroepen om hunne militaire macht ter vervoeging
van het Sjogoenaat te stellen en zekere andere diensten te bewyzen.
Bydragen, niet zeer aanzienlyk van bedrag, werden ook door
sommige leenen aan de inkomsten van Sjogoenaat geleverd; maar
geen directe belasting kon door het centraal Gouvernement aan
het volk der leenen worden opgelegd. De gewone inkomsten van
het Sjogoenaat werden voornamelyk geheven van de territoriön die
als zijn eigene, afgescheiden van de door de groote heeren bezeten
wordende leenen, gereserveerd waren. Het wil dus schynen, dat
in dit opzicht het Sjogoenaat slechts het grootste onder de leenen
was. Men zal nu licht begrypen, hoe de finaneieele moeilijkheden
van de pas herstelde Keizerlyke Regeering verzwaard werden door
den byzonderen aard van haar voorgangster. Het centraal gezag
ging over op de Keizerlyke Regeering, doch de hulpbronnen van
het geheele land waren nog niet tot hare vervoeging. Het was
niet genoeg dat de nieuwe Regeering eenvoudig de plaats van de
oude innam, maar de maatschappelyke en staatkundige organisatie
moest van gronds op veranderd worden om te voldoen aan de
eischen van den nieuwen toestand. Vöördat men iets wat op eene
gezonde regeling der finaneiön leek kon verwachten, was het volstrekt
noodig de volledige afschaffing van het feodaal systeem, mitsgaders
de leenen en onbehoorlijke Privileges der krygerklasse, tebewerken.
De drang naar unificatie, bewust by zekere deelen der natie en
onbewust by andere, was trouwens een der mächtigste oorzaken
die de omwenteling teweegbrachten, en ten tyde toen ze tot stand
kwam, gevoelde men schier algemeen, dat centralisatie van het
gezag noodzakelyk aan de invoering der nieuwe orde van zaken
moest voorafgaan. En zoo gaven in 1869, het tweede jaar der
omwenteling, al de landheeren uit vrjje beweging hunne domeinen