opgaven toonen voorts, dat gedurende de veertien jaren van 1880
tot 1894, het jaar van het uitbreken van den oorlog tusschen
China en Japan, de jaarlyksche hoeveelheid uitgevoerde goederen
onveranderljjk grooter was dan die der ingevoerde, met slechts
drie uitzonderingen. Deze feiten leggen getuigenis af van de toe-
name van den rijkdom des lands en van economische activiteit.
Het is waar, dat sinds 1894 de totale hoeveelheid invoeren die
van de uitvoeren overtroffen heeft, doch wanneer men de cyfers
betrekkeiyk de laatste nauwkeurig bestudeert, vindt men, dat
terwijl de waarde der ingevoerde handelsartikelen van 1894 af tot
en met 1900 die der uitgevoerde goederen met 807.500.000 jen
overtrof, de wegvloeiing van specie gedurende dien tpd slechts
19.750.000 jen beliep, welk groot verschil gedekt werd door de
schadeloosstelling welke China aan Japan betaalde.
Vorder bestond een aanzienljjk deel van de overmaat van invoeren
uit artikelen voor productieve doeleinden, als stoomschepen,
spoorwegmateriaal, maehinerieen en locomotieven. Zoo sloeg Japan,
terwijl het een betrekkelijk klein bedrag aan specie uitgaf, een
grooten voorraad materialen in, die het merkbaar in de ontwik-
keling der nyverheid zullen helpen. De gedrukte economische toestand,
waarin het onlangs verkeerd heeft, was eenvoudig eene natuurlpke
reactie op den tjjd van opgewondenheid, welke volgde op den met
zege bekroonden oorlog van 1894—1895. Ook zijn de gevolgen dezer
gedruktheid niet zoo noodlottig als sommige vreemde dagbladen
het voorstellen. Integendeel, deze kleine storm heeft het heilzame
gevolg gehad, dat zij de economische atmosfeer gezuiverd heeft
van de overmatige elementen van speculatie en verkeerde lueht-
hartigheid, waarmee zij te voren bezwangerd was. In het volle
ondernemings-getij, dat over het land ging na den oorlog, werden
vele duizenden industrieen opgezet met evenredige verkwisting van
kapitaal en arbeid, terwijl de onbeduidende crisis, welke het volk
nu heeft doorgemaakt, hunne matigheid, ernst en njjverheid versterkt
heeft. Volgens mljne meening vertoonden zieh de wäre zegeningen,
voortkomende uit den prikkel van onzen met zege bekroonden
oorlog en uit de schadeloosstelling welke deze ons aangebracht
heeft, niet in den opgewonden tijd, die onmiddellpk op den oorlog
volgde, maar zullen zij in de toekomst bljjken.
Met betrekking tot de toekomst, verkondigt men somtpds, dat
de snelle verhooging van loonen en het duurder worden der koop-
waren de productie-kosten in de laatste jaren zöö vermeerderd
hebben, dat Japan spoedig zal ophouden het bjjzondere voordeel
te bezitten, dat het eens genoot voor doeleinden van internationale
mededinging. Het ljjdt geen twjjfel, of men zal, nadat de loonen
gestegen zjjn en de arbeiders gewoon zjjn geraakt aan een hoogeren
levensstandaard, groote moeiljjkheden ondervinden in het bekrimpen
van hunne emolumenten, ten einde vermindering van vraag en
dientengevolge waardevermindering der handelsartikelen te voor-
komen. Doch läge loonen zijn geen noodwendige factor van voor-
spoed. Integendeel, arbeiders die voor een gering loon werken,
zijn zelden harde werkers, en bp gevolg is hun werk ten slotte
duur. Indien de Japansche arbeiders hun tegenwoordigen levensstandaard
wenschen te handhaven, moeten zij harder werken dan
vroeger en degelijker. Japan kan niet verwachten, dat het in zijn
geval eene uitzondering te dien opzichte zal maken op andere
industrieele volken. Zoo wekt het arbeidsvraagstuk in Japan in
geen geval reden tot ongerustheid. Maar de vraag kan rijzen, of
de natuurljjke hulpbronnen des lands voldoende zjjn, om zjjnen
toekomstigen voorspoed te verzekeren. Een weinig nadenken doet
zien, dat wij in dat opzicht niet minder gelukkig zijn dan andere
landen. Afgescheiden van de rijke maar onontgonnen mijnen, de
wij de uitgestrektheden onbebouwd land, de suiker, kamfer, thee,
de vischvangst en andere industrieen van Hokkaido en Formosa,
en het feit niet in aanmerking nemende dat de bestaande takken
van njjverheid van het eigenlijke Japan vatbaar zijn voor groote
verbetering en ontwikkeling, kan men bezwaarljjk ontkennen, dat
het artistieke talent van ons volk een belangrijk hulpmiddel is.
Yan dit voordeel kan in veel ruiniere mate party getrokken worden,
dan men nu doet. De zjjde-industrie geeft hiervan eene treffende
illustratie. Japan produceert ruwe zflde en voert die in groote
hoeveelheden uit. Waarom zou het zijn artistiek talent en zjjne
vaardigheid in het handwerken niet toepassen, om deze zij de te
verwerken en klaar te maken, in plaats van de Franschen en de
Amerikanen in het genot te laten van een practisch monopolie
in de textiele nijverheid? Yoorts moet men niet vergeten, dat
Japan geographische faciliteiten heeft, als ook de aanbeveling
van verwantschap, om zpnen handel met de Chineezen te bevor-
deren, van wier buitenlandschen handel alle scherpziende mannen
van zaken vast gelooven, dat het eene groote toekomst voor
zieh heeft. Zoo günstig gelegen te zijn in zake van toegang
tot de markten van China is een onmiskenbaar voordeel, en
daar de Japanners bij de Studie der Chineesche zeden en ge-
woonten gehölpen worden door eene gemeenschappelijke literatuur
en door eeuwenlang nauw verkeer, is het niet waarschjjnlijk,
dat hunne handelsbetrekkingen met hunne naburen verstoord zullen
worden door de vooroordeelen, die een slagboom tusschen China
en de Westersche volken scheppen. Dit alles begrjjpt men goed