![](./pubData/source/images/pages/page121.jpg)
slotte de naderende storm in den Balkan Prins Gortsjakof er
in deed toestemmen het verdrag van 7 Mei (25 April 0. S.) 1876
te teekenen.
Het verdrag bestaat uit acht artikelen, in het eerste waarvan
Straat La Perouse is bepaald als grens tusschen Japan en Rusland.
In het tweede artikel worden de eilanden van de groep der Koerilen,
als Japansch grondgebied erkend, opgesomd en wordt de straat
tusschen het eiland Sjimsjoe en Kaap Rabakka als grens tusschen
de beide rjjken vastgesteld. Het derde artikel bepaalt, dat de over-
gave der souvereiniteit over Sachalin, met alle daaruit voortsprui-
tende rechten, behoort plaats te hebben onmiddellijk na de wisseling
der ratificaties, waarbp de beide Regeeringen ambtenaren benoemen
om op de plechtigheid der overgave toe te zien. Het vierde artikel
verzekert, dat alle openbare gebouwen en länderten, door de
Japansche Regeering bezeten op Sachalin en door de Russische
op de Koerilen, in elkanders bezit zouden overgaan, onder voor-
waarde dat de nieuwe eigenaar schadevergoeding zou betalen voor
de gebouwen en het roerend eigendom, te schatten door de in het
derde artikel vermelde ambtenaren. Het vjjfde artikel betreft de
nationaliteit der Japanners op Sachalin en der Russen op de
Koerilen, aan wie het recht van keuze verzekerd is, met de belofte
hun eigendom, arbeid en godsdienst te beschermen ingeval zy
verkiezen in elkanders gebied te blyven met behoud hunner vroegere
nationaliteit. In het zesde artikel stemt Rusland toe de volgende
voordeelen aan Japan toe te kennen als erkenning van Japans
bereidwilligheid geheel Sachalin aan Rusland af te staan: 1. Japansche
schepen, die de haven van Korsakof binnenloopen, zullen zijn
vrygesteld van invoerrechten en havengelden voor den tyd van tien
jaren, en de Japansche Regeering zal het recht hebben ingenoemde
haven eenen Consul aan te stellen; 2. Japansche schepen en koop-
lieden zullen alle rechten en privileges genieten, door de schepen
en kooplieden der meest-begunstigde natie genoten, wat betreft de
visscherij en de scheepvaart in havens van de zee van Ochotsk en
längs de kust van Kamtsjatka. Het zevende en achtste artikel
hebben betrekking op de volmacht van den Vice-Admiraal, welke
eerst werd gegeven per telegram en op de wisseling van ratificaties,
welke binnen zes maanden na bet teekenen (van het verdrag) moest
plaats hebben.
Zoo het verlies van Sachalin te betreuren was, hadden wjj ten
minste dezen troost, dat het verdrag van 1875 werd opgemaakt in-
den geest van volmaakte gelykheid en in bewoordingen, volkomen
eervol voor Japan, welks positie toen veel versehilde van die
welke het thans inneemt.
De Koreaamche aangelegenkeid van 1876.
Ten tijde dat de ratificaties van het Enomoto-Gortsjakof-verdrag
van 1875 in October in Tokio werden uitgewisseld, beroerde de
Koreaansche kwestie wederom (de gemoederen van) het Japansche
publiek. De Koning van Korea was meerderjarig geworden in 1874
en nam de controls der Regeering op zieh; maar daar hü eenen
zwakken wil had en geheel onder den invloed van de Koningin
kwam, die eenen veel sterkeren wil had, kregen hare verwanten
— de leden der familie Bin — de macht in handen. Het nieuw-
gevormde Kabinet-Bin was gekant tegen de politiek van den
gewezen Regent en vader van den Koning, Tai-in-koen, (de politiek
nl.) van anti-vreemdelingen-afzondering en naijver op Japan.
In 1875 kreeg echter Tai-in-koen de macht weer in handen en
spoedig was de anti-vreemdelingen-beweging in vollen gang.
Den 20sten September 1875 werd het Japansche oorlogsschip
Oenj okwa n gestationneerd aan de monding der rivier Han en
de offioieren en manschappen waren bezig de kust op te nemen,
toen het fort van Eiso, aan den ingang der haven van Ninsen, het
vuur op hen opende. Den volgenden dag bombardeerde het Japansche
oorlogsschip het fort en zette een detachement mariniers aan land,
die het garnizöen van Eiso aanvielen en 38 kanonnen vermeesterden
en evenveel Koreanen doodden of wöndden.
Toen het nieuws Tokio bereikte, werd het geschreeuw om oorlog
met Korea weer zeer luid en Sojedjima gaf uit zijne afzondering
den Edelen Heer Iwakoera den raad dat nu een beslissende stap
zou worden genomen. Maar juist op dit tydstip waren de voor-
naamste Raadsheeren onder elkaar verdeeld, wat aangaat de kwestie
der reorganisatie van het Keizerlijk Kabinet en er kon niet over eene
bepaalden koers met het oog op Korea worden beslist tot December,
toen Luitenant-Generaal Koeroda werd benoemd tot Buitengewoon
Hooge-Commissaris en de gewezen Minister van Financien Inooeje
tot zjjnen Adjunct om naar Korea gezonden te worden. Twee
oorlogsschepen en meerdere duizenden Soldaten moesten in vier
transportschepen het gezantschap begeleiden, maar zijn doel was
vreedzaam, omdat aan de Hooge-Commissarissen instrueties werden
gegeven de gelegenheid te benutten voor het teekenen van een
verdrag van vrede en vriendschap met Korea en ingeval dit
weigerde, eerst te wachten op de beslissing der Regeering in Japan,
alvorens zijne toevlucht te nemen tot de wapenen.
Het gezantschap verliet Japan op den 6den Januari 1876 en
tegelijkertijd werd Joerei Mori, die Gezant was geweest in Wash