vafl zekere ingevoerde artikelen, beantwoordende aan de binnen-
ländsche belastingen op soortgeltfke artikelen, geljjk bereids gedaan
is ten opzichte van saké en tabak. Tariefautonomie is herkregen
voor zooverre het ’t algemeen beginsel betreft. Het is te betreuren,
dat de maatstaven van inkomende rechten op zekere belangrjjke
waren nog steeds beperkt worden door de conventioneele tarieven
in de tractaten met vreemde landen. Waarnaar de natie taalt, is
de algeheele afschalfing der eenzjjdige verplichtingen die haar door
de bestaande overeenkomsten zjjn opgelegd.
De inkomsten uit de Douanerechten waren in 1867 — ’68,720.867jen;
in 1877 —’78, 2.358.654 jen; in 1 8 8 7 - ’88, 4.135.652 jen; in l8 9 7 - ’98,'
8.020.513 jen; en in 1902 — ’03 bereikten zij de som van 17.045.611 jen.
De totale opbrengst van bovengenoemde belastingen vermeerderde
op de wjjze als in de volgende tabel aangegeven:
1 8 6 7 - ’68.
1 8 7 7 - ’78.
1 8 8 7 - ’88.
1 8 9 7 - ’98.
1 9 0 3 - ’04 .
Jen.
3.265.483.
46.231.261.
65.279.364.
93.700.752.
158.488.644.
Behalve de boven behandelde belastingen, zyn er zegels nood-
zakeljjk op vele bescheiden, enz. Deze worden gerangschikt onder
het algemeene hoofd van „zegelontvangsten” en sluiten in zieh regis-
tratiegelden, zegels voor patentmedieynen en wettelijke bescheiden,
patenten voor de jacht, zegels voor civiele proceduren, examen-
gelden, kosten en rechten geheven volgens de Douanewet, en andere
bepalingen daarmede verbonden, enz. In 1 8 7 5 - ’76 bedroegen de
ontvangsten uit zegels 700.751 jen; in 1 8 8 5 -’86, 709.703 jen; in
1895 —’96, 900.980 jen, en in 1903 —’04, 13.532.121 jen.
De kosten per hoofd van de belastingen en nationale schulden
hadden in 1900 de hieronder aangegeven sommen bereikt:
Belastingen. Per hoofd.
Nationale
schulden.
Per
hoofd.
Jen. Jen. Jen. Jen.
Nationale............... 159.893.838 11.54 504.826.431 3.65
Provinciale............ 34.618.256 0.20 8.672.640 0.79
Gemeentelijke. . . 28.813.099 0.37 15.955.659 0.66
Totaal. . . . 223.325.193 12.11 529.454.730 5.10
VII. De Nationale schulden.
Opgemaakt door het Ministerie van Financiën.
In Japan begon de praktijk van Staatsschuldbewijzen voor publieke
leeningen uit te geven met de buitenlandsche publieke leening
(tegen 9 pet. interest), welke uitgeschreven werd te London in
April 1870. Sinds dien heeft de noodzakelÿkheid om openbare
werken te ondernemen en maatregelen van verschillenden aard te
nemen, geleid tot het veelvuldig uitschrijven van staatsleeningen,
alles te zamen twintig in getal. Een kort overzicht wordt hier
gegeven van de verschillende publieke leeningen, mitsgaders de
verschilfende doeleinden waarvoor zij bestemd waren.
1. De publieke leening uitgeschreven ten tjjde der Restauratie
van 1868. Dit was flnancieel een van de grootste hervormingen in
Japan. Bij deze hervorming werden verschillende oude gebruiken
veranderd, vele siechte invloeden werden opgeruimd, en een groot
aantal burgerljjke en militaire werken begonnen. Aan de flnancieele
eischen van deze historische hervorming werd te gemoet gekomen
door de Wet van Maart 1873, genaamd „Wet van Nieuwe en Oude
Staatsschuldbewijzen”. Door deze "Wet werden de schulden die de
feodale Prinsen hadden aangegaan geconverteerd in Keizerlijke staatsleeningen.
Diensvolgens werden twee soorten van publieke leeningen
uitgeschreven, d. i. de Nieuwe Staatsleening en de Oude Staats-
leening. Dit was de eerste uitgifte van binnenlandsche Staatsschuldbewijzen
in Japan.
In het jaar 1873 gai de Regeering vergunning aan de feodale Prinsen
(Daimio’s) en hunne volgelingen — behalve die in Staatsdienst -sjj
om zieh in landbouw-, nÿverheids- of handelsondernemingen te
steken, hetgeen hun onder het oude régime verboden was. Deze
volgelingen bezaten echter niet het voor zulke doeleinden noodige
kapitaal. Ten einde deze moeilijkheid uit den weg te ruimen, gaf
de Regeering pensioen-schuldbewijzen uit sedert het jaar 1874, en
gaf die af aan die volgelingen in ruil voor hunne erfeljjke pensioenen,
en ten gerieve van de betrokkenen werd de helft van deze pensioen-
schuldbewÿzen in klinkende munt betaald. Ten einde fondsen voor
de zooeven bedoelde betaling in klinkende munt te bekomen, werd
eene staatsleening rentende 7 pet. interest uitgeschreven in London
in 1873. Te dier tjjde werden de pensioenen der feodale Prinsen
en hunner volgelingen geschat drievierde van de totale inkomsten der
Regeering te dekken; dientengevolge werd aan de Schatkist zöö-
27