geen öfters van vreemdelingen aanneemt” . Er is eene wet uitge-
vaardigd in het eerste jaar Genna (1615 A.D.) dat aannemingmoet
geschieden uit menschen met denzelfden geslachtsnaam - dat is,
uit de afstammelingen des voorvaders van den aannemer. Deze
regel, alsook het verbod tegen „snelle aanneming” boven vermeld,
werd zóó streng opgevolgd, dat vele familiön van feodale he.eren
uitstierven ten gevolge van gemis aan erfgenamen; dientengevolge
werden hunne landgoederen verbeurd verklaard, en verloren dui,
zenden hunner vazallen of „Samoerais” hun feodale soldfl. Het
gevolg was, dat die „Ronins” of leden der militaire klasse die
hunne feodale positie verloren hadden en hun levensonderhoud niet
konden, of, zoo zjj al konden, niet wilden verdienen met landbouw
of handel, oproermakers werden, dikwflls opstanden verwekten en
deelnamen aan binnenlandsche beroeringen, die in het begin van
het Tokoegawa-Sjogoenaat zeer veelvuldig voorkwamen. Dat Gouvernement
zag spoedig in, dat het noodig was deze strenge wet
op de aanneming wat minder straf te maken, ten einde orde
en rust in het land te bewaren. In 1651 A. D., het vierde jaar
Keian, kort na de beruchte samenzwering van Joei-no Sjosetsoe
om het Tokoegawa-Sjogoenaat omver te werpen, werd eene belang-
rflke wijziging aangebracht in de wet op de aanneming. Yan dien
tfld af was de aanneming uit andere clans niet streng verboden,
maar de geamendeerde wet schreef voor, dat een man die geen
zoon had, er een moest aannemen uit de clan waartoe hflzelf
behoorde, hoewel hfl, ingeval er geen gesehikte persoon in zfln
eigen geslacht te vinden was, toestemming kon krflgen om iemand
van eene andere clan aan te nemen. Hoewel de wet op de aanneming
verscheidene malen herzien en geamendeerd was geworden,
bleef deze bepaling in hoofdzaak dezelfde gedurende meer dan twee-
honderd jaren, tot aan het einde van het Tokoegawa-Sjogoenaat.
De strenge regel om de aanneming te beperken tot personen van
denzelfden geslachtsnaam, verloor practisch zflne kracht na de
invoering van de zoo even vermelde voorziening, en daarom is zfl
in het nieuwe Wetboek niet opgenomen geworden.
Een tweede vereischte voor aanneming is het volstrekte g emi s
v a n mannel f lk k r o o st . De Huis-Wet van het Taiho-Wetboek
stond aanneming alleen toe, zoo een man geen zoon had. Deze
bepaling is onveranderd in acht genomen van de oudste tfl'den her?
waarts tot den huidigen dag, en het nieuw Burgerlfl'ke Wetboek heeft
deze bepaling behouden, hoewel met eenige wflzigingen. Artikel 839,
bepaalt, dat „iemand die een kind van het mannelflk geslacht
heeft, hetwelk de wettige vermoedelflke opvolger is als hoofd des
huizes, geen zoon mag aannemen. Doch deze bepaling geldt niet
m het geval dat iemand een zoon aanneemt met het doel om hem
met zflne dochter te laten trouwen.”
Er is een vorm van aanneming „Moeko-josji” geheeten, of aanneming
van een schoonzoon. Gelflk hierboven reeds gezegd is,
beschouwde de wet een man als kinderloos, zelfs al had hfl eene
dochter. Mannen waren de eenige voortzetters der voorouder-
vereering, want eertflds was het een vaste regel, dat alleen
mannen hoofd des gezins en instandhouders van den eeredienst
konden worden. Zfl die alleen dochters hadden, waren daarom
verplicht een zoon aan te nemen; maar voor het bloed van den
voorvader was het noodig, dat het, zoo mogelflk, in h e t huis-
g e z i n bleef. In zulke gevallen kiest een hoofd des huizes tot
aangenomen zoon een persoon die geschikt is om de echtgenoot
zflner dochter te worden. Zoo aanneming en huwelflk tezelfder
tijd geschieden, heet het „Moeko-josji”. Deze wflze van aanneming
is zeer gewoon en wordt door het nieuwe Burgerlflk Wetboek
erkend (Art. 839) en door Artikel 102 van de Wet op de Regis-
treering (Burgerlflken Stand).
Maar het huwelflk van den aangenomen zoon met de dochter
van zfln adoptiefvader kan ook plaats hebben na de aanneming;
want hoewel Art. 769 van het Burgerlflk Wetboek een huwelflk
tusschen bloedverwanten in de zfl-linie tot in den derden graad
verbiedt, is collaterale bloedverwantschap tusschen broeders en
zusters door a a n n emi n g geen beletsel voor hun huwelflk. Het
komt meermalen voor dat iemand die eene dochter heeft, eenen
zoon aanneemt in de hoop dat deze met zflne dochter zal trouwen,
wanneer beiden volwassen zfln, en in de meeste gevallen
worden de wenschen der ouders vervuld. In gevallen waarin de
partflen niet wenschen te huwen, gebeurt het zeer dikwflls, dat
eene aanneming ontbonden wordt, hetzfl omdat de aangenomen
zoon het zfln plicht acht het huis te verlaten, opdat de dochter
er in blflven kunne en een tweeden aangenomen zoon huwen, zoo-
doende het bloed van den voorvader in het huis bewarende,- hetzfl
omdat de adoptiefvader de ontbinding wenscht om dezelfde reden.
Het gevolg van aanneming is, dat de aangenomen zoon dezelfde
plaats inneemt als een natuurlflk, wettig kind (Artikel 860, Burgerlflk
Wetboek). Hfl doet afstand van zfln oorspronkelflke familie en
eeredienst en komt in het huisgezin van den aannemer, waarbfl
hfl familie- en geslachtsnaam van dezen aanneemt (Artikel 861,
Burgerlflk Wetboek). Het gevolg van het feit dat hfl den burgerlflken
stand van een werkelflken zoon verkrflgt en in het gezin
van den adoptiefvader treedt, is dat hfl de wettige vermoedelflke
erfgenaam wordt van de waardigheid van hoofd des huizes.
23