was het niet meer dan 1 2 0 .000.000 jen, maar in 1899 bereikte
het 2B0.000.000 jen. De Gouvernementsbiljetten en de bankbiljetten
zjjn echter geleideljjk aan de circulatie onttrokken, vooral de laatste,
sedert de afschaffing der nationale banken in 1899.
GELDSOMLOOP.
(Omloop van geld en geldswaardig papier).
Bedrag vun den omloop einde December der respectieve jaren.
Jaar.
1
Gouden, Zil-
veren en
Koperen
Munten.
Bankbiljetten
van de
Bank van
Japan.
I
Gouvernements*
bil jetten.
Bankbiljetten
der
Nationale
Banken.
Totaal.
Jen. Jen. Jen. Jen. 1890
Jen.
43.393.236 102.931.766 33.372.714 25.810.720 1891 205.408.436 42.381.809 115.734.545 27.886.721 24.869.508 1892 210.872.583 46.224.003 125.843.363 20.826.244 23.890.509 1893 216.786.119 50.672.072 148.663.128 16.407.000 22.756.119 1894 238.498.319 62.711.242 149.813.700 13.404.547 21.781.797 247.711.286
1895 69.737.986 180.336.815 11.129.224 20.295.864 1896 282.000.811 76.185.729 198.313.896 9.376.172 16.497.889 1897 300.373.686 91.765.257 226.229.058 7.451.098 5.024.729 1898 330.470.142 80.941.508 197.399.901 5.411.726 1.866.563 1899 285.619.698 82.140.050 250.562.040 4.125.783 1 H ■ 1900
336.827.874 89.460.356 228.570.032 1901
318.030.388
1902
Aanmerking. Onder het hoofd: Munten is aangegeven het bedrag
in het land bestaande munten minus de bijzondere reserve.
Wissels.
Het aantal in omloop zjjnde wissels is ontzagljjk toegenomen,
in overeenstemming met de toename van handelstransacties en met
het beter toegerust zjjn van geldorganen. In 1890 beliep het totaal
der door de „clearing-houses” (verevenkantoren) van Tokio en
Osaka verevende wissels slechts 57.450.000 jen, maar in 1896'ging
het omhoog tot 555.830.000 jen. Sinds de nieuwe „clearing-houses”
werden opgericht te Kobe (1897), te Kioto (1898) en te Jokohama
(1900), waren de door deze „clearing-houses” verevende wissels in
1902 vermeerderd tot 2.937.891.319 jen.
BEDRAG V A N VEREVENDE STUKKEN.
Jaar. Tokio. Osaka. Kioto. Jokohama. Kobe. Totaal.
Jen. Jen. Jen. Jen. Jen. Jen.
1890 20.206.094 37.247.779 — — 57.453.874
1891 67.595.422 39.122.481 - —k. 106.717.903
1892 113.576.594 49.610.048 — — 163.186.642
1893 148.018.871 63.600.639 — — — 211.619.510
1894 185.597.497 67.543.805 — — — 253.141.302
1895 289.102.424 79.654.115 _ _ _ 368.756.539
1896 417.425.507 138.409.334 — — 'Î «î 555.834.841
1897 552.890.211 160.967.474 — —' 27.633.167 741.490.854
1898 790.247.455 225.940.577 69.034.032 — 100.843.119 1.186.065.185
1899 1.095.805.416 376.853.276 133.616.954 — ' 115.914.379 1.722.190.027
1900 1.405.449.664 523.552.744 167.566.438 348.306.774 168.228.768 2.613.104.391
1901 1.168.702.079 528.122.083 145.905.182 390.516.606 202.658.853 2.435.904.803
1902 1.350.791.666 663.659.703 155.657.015 416.126.576 251.656.959 2.937.891.319
Rentestandaard.
De rentestandaard verschilt in Japan, evenals elders, naar gelang
van den Staat der geldmarkt. Maar, in het algemeen gesproken,
vertoonde de rentestandaard na den Chineesch-Japanschen oorlog
neiging te stjjgen. Te oordeelen naar het disconto-tarief der Bank
van Japan, bevinden wjj dat tusschen de jaren 1890 en 1895 het
tarief niet meer was dan twee sen per dag per 100 jen, maar na
1896 vermeerderde het in elk jaar, uitgezonderd 1898, tot meer
dan twee sen, en in 1900 was het tarief 2 sen 4 rin. (Zie Tabel
blz. 464).
Prijzen van handelsartikelen.
De prjjzen in Japan zjjn gestegen evenals de levensstandaard
verhoogd is. Vooral was dit het geval, toen als gevolg van den
oorlog met China eene groote toename van ondernemingen van
verschillende soort plaats had en eene groote som gelds onder de
arbeidende klassen werd verspreid, op die wjjze natuurljjk de koop-
kracht van het volk vermeerderende. Dit droeg er zeer veel toe
bjj, den prÿs te verhoogen. Als men, sedert 1890, vjjftien der