binnensluipen en de giftige pogingen der Spaansche en Portugeesche
missionarissen te weren; de andere meening was dat Japans
onschendbaarheid het beste verzekerd kon worden door het land
open te stellen en dat deszelfs feiteljjke afzondering van alle internationale
betrekkingen in strjjd was met de ontwikkeling der
besehaving en derhalve nadeelig voor de nationale belangen en den
vooruitgang. Beide partÿen hadden natuurlÿk hetzelfde doel voor
oogen, maar ten opziehte van de uitvoering was de eene negatief,
de andere positief.
Wjjlen Keizer Kome (1847 — 1867) en het meerendeel van zÿn
Hof neigden tot de eerste meening, en werkelt)k was de sluiting
der havens het overheerschende gevoelen in het land.
In 1854 (lste jaar Anse) kwam Commodore Perry de haven van
Inaza binnen met eene mächtiger vloot dan in het voorgaande
jaar. De Regeering van den Sjogoen wenschte het land niet in
gevaar te brengen door een conflict met de Amerikanen uit te
lokken, en de préliminaire overeenkomst van vriendschap en verkeer
werd gesloten te Koeragawa in 1854 tusschen de gevolmachtigden
van Japan en van de Yereenigde Staten van Amerika. Soortgelÿke
overeenkomsten werden door de vertegenwoordigers van Japan
eenerzijds, en die van G-root-Brittannie in 1854, van Rusland in
1855 en van Holland in 1858 anderzy'ds geteekend. De Regeering
van den Sjogoen handelde geheel tegen de publieke opinie der
natie, en haar krediet en goede naam begon te zinken.
Toen de onderhandelingen om een nieuw tractaat met de Ver-
eenigde Staten van Amerika te sluiten in 1858 (5de jaar Ansai)
begonnen, ontstond er eene sterke oppositie tegen den inhoud,
zelfs in den boezem der Regeering van den Sjogoen en onder de
mächtigste Daimio’s, die geen van allen konden goedkeuren dat
er eene extraterritoriale rechtspraak in Japan zou bestaan. Zij
opperden de kwestie met zooveel nadruk, dat zij begonnen te redetwisten
over de mate van bevoegdheid die de Sjogoen van den
Keizer ontvangen had om het souverein gezag uit te oefenen.
Niet in staat weerstand te bieden aan den publieken drang, ver-
zocht de dertiende Sjogoen, Ijesada (1854-1858) des Keizers
eigen beslissing der zaak. Maar vöördat hem eene eindbeslissing
door den Keizer gegeven was, sloot de „Tairo” Ei Naosoeke (een
van de Prinsen in de Regeering van den Sjogoen), de grootvader
van den tegenwoordigen Graaf Fi, op eigen verantwoordelÿkheid
de nieuwe tractaten met de Vereenigde Staten van Amerika, 1858,
en achtereenvolgens met Holland, Rusland, G-root-Brittannië en
Frankrijk. Keizer Komei was over deze handelwÿze hevig veront-
waardigd en evenzeer de tegenstanders van Fi. De tractaten bleven
daarom feiteljjk onbekrachtigd, totdat de Keizer later zieh liet
bewegen zyne formeele toestemming te geven.
Middelerwjjl werd er over de keuze van den erfgenaam des
Sjogoens scherp geredetwist tusschen den „Tairo” Fi en de voor-
naamste Daimio’s der Tokoegawa-familie. Er werd wederom een
beroep gedaan op den Keizer om eene eindbeslissing. Toen de
veertiende Sjogoen, Ijemotsji (1859-1866), in die waardigheid
opvolgde, was dit geheel tegen den wil van den Keizer en van
een groot aantal van Daimio’s, zooals de Daimio’s van Mito,Owari,
Jetsjizen, Tora, Oewadjima, enz. De Sjogoen en zjjne Regeering
stonden nu geheel verlaten, zelfs van de Daimio’s zjjner eigen
familie en de leuze van „Kinno” („eere den Keizer”) werdpopulair
over het gansche land. Yan dezen tjjd af (1858) won onder de
patriotten van Japan het denkbeeid veld dat het Sjogoenaat afge-
schaft behoorde te worden. De verzoening tusschen den Keizer en
den Sjogoen scheen zeer moeielijk tot aan het huwelyk van
’s Keizers zuster, Hare Keizerlijke Hoogheid de Prinses Kazoe-no-
Mija, met den Sjogoen Ijemotsji, hetwelk door den Keizer werd
goedgekeurd in 1861 (lste jaar Boenkjoe).
Met dit huwelyk beoogde men een verbond tusschen den Keizer
en den Sjogoen, ten einde het gezag van den Sjogoen onder de
hoede te stellen van den Keizer, en men noemde het „Koboe
Gatta”. De uitkomst van deze politiek echter was, dat het onmid-
dellijk den val van het Sjogoenaat veroorzaakte.
De Restauratie.
De dageraad der Restauratie brak aan toen de Regeering des
Sjogoens het middelpunt werd van de algemeene vijandschap. De
misslagen zoowel in hare binnenlandsche als in hare buitenlandsche
politiek verwekten in het land de grootste ontevredenheid. De-
meerderheid der Daimio’s en Samoerai’s verlangde vurig naar het
herstel van den ouden staat van ’s Keizers bestuur. Keizer Kome
en zijn Hof waren evenzeer geneigd om het Sjogoenaat af te
schaffen. Daimio’s als Sjimazoe Satsoema, MoriTsjosjoe, Jamanoetsji
Tosa en anderen, wier vooroiiders op gelijke lyn met de Tokoe-
gawa’s gestaan hebben, wilden niet langer den voorrang van dezen
erkennen. Zjj trachtten allen denzelfden rang in de regeering des
Keizers in te nemen als Tokoegawa.. Toebereidselen om dit plan
ten uitvoer te brengen hadden een begin genomen lang vöör het
ontstaan der scheuring in den boezem der Regeering van den
Sjogoen. Gelijk reeds vermeld, voerden zy in ruimen mate de
elementen der Westersche besehaving in, en drilden zy hunne