ington, naar China gezonden als G-evolmachtigd Minister en Buiten-
gewoon Gezaht, ten einde met de Chineesche Regeering over de
Koreaansche aangelegenheid te onderhandelen. Li-hoeng-tsjang stond
toen reeds aan het hoofd der Buitenlandsche Zaken in het Noorden
van China, en ofschoon hij op Korea aanspraak maakte als eene
schatplichtigheid van China, wees hü elke verantwoordelgkheid af,
wat betreft Korea’s optreden jegens Japan. Li-hoeng-tsjang verwierp
het denkbeeid dat Japan Korea ging tüchtigen omdat dit het vuur
geopend had op het Japansche oorlogsschip, hetwelk hg staande
hield dat geen recht had opnemingen te doen binnen de territoriale
wateren van Korea. Hierop antwoordde Mori, dat Japan geene
expeditie naar Korea zond, doch alleen bedoelde Korea te dwingen
het land voor het verkeer met den vreemde te openen en in ver-
dragsbetrekkingen met Japan te treden. Wat de opname betreft,
de noodzakelgkheid daarvan was duidelgk, volgens den gezant Mori,
omdat de Koreaansche kust bgzonder gevaarlgk was voor het
wereldscheepvaartverkeer en Korea zelf geene opnemingen kon
doen. Het was ten minste zeker, dat van de zgde der Chineezen
geene tegenwerping te vreezen was, zoolang Japan geen plan had
Korea in te lijven en zieh hield binnen deze grenzen: Korea te
dwingen de politiek van absolute afsluiting te laten varen.
De thans door de Japansche Commissarissen in Korea gespeelde
rol was precies dezelfde als die van Commodore Perry, toen hg
voor het eerst naar Japan kwam in 1853. Het eerste onderhoud
met de Koreaansche ambtenaren te Kokwa had plaats op den
10 den Februari 1876, en volgens de Koreaansche kroniekschrgvers
heerschte er dadelgk van af den volgenden dag aan het Koreaansche
hof een nog nooit vertoond schouwspel van verdeeling en strfjd.
Tai-in-koen was beslist gekant tegen elk denkbeeid in verdrags-
betrekkingen te treden met Japan en bood het Kabinet aan, de
taak op zieh te nemen van de verdediging des lands, als een
oorlog uit de weigering zou voortvloeien. De meeste Ministers en
Raadsheeren waren van hetzelfde gevoelen als Tai-in-koen; alleen
de Minister van de Rechterzgde Bokkeizioe en de Chineesche tolk
Jo-kei-jakoe betoogden krachtig de onvermgdelgke noodzakelgkheid
het land te openen en het gevaar, dat door kracht van wapenen
te beproeven, af te wenden. Den 12den vroegen de Koreanen tien
dagen uitstel, hetgeen werd toegestaan. Den 208ten was de kwestie
nog niet uitgemaakt en kondigde het Japansche Gezantschap aan,
dat het zgn plan was op den 22sten te vertrekken. Aan het einde
der tien dagen vroegen de Koreanen nog verscheidene dagen uitstel,
maar de Japansche Commissarissen weigerden toe te stemmen,
maakten zieh op naar het schip en hieven daar eenige dagen, tot
den 26sten de Koreaansche Regeering het verdrag aannam en het
den volgenden dag teekende. Men zegt, dat de bepleiters der opening
van het land ten slotte de overhand hadden over de voornaamste
leden der Koninginne-partg, met inbegrip van den Presideerenden
Minister Li-sai-wo, die tot de nieuwe politiek overging met het
doel de partg van Tai-in-koen van politieke macht te berooven.
Zoo werd in Korea de kwestie van afsluiting of opening van het
land vermengd met den strijd om de macht tusschen met elkaar
wedgverende partgen aan het Hof.
Het verdrag van 27 Februari 1876, genaamd het verdrag van
Kokwa, is het eerste diplomatieke stuk, ooit door Korea met
moderne naties gesloten en is in vele opzichten merkwaardig. Het
eerste artikel, hetwelk inderdaad eene betooging is van de zgde
van Japan tegen China’s aanspraken op de suzereiniteit over Korea,
luidt als volgt:
„Tsjosen (Korea), een onaf hankelijke S t a a t zijnde, geniet dezelfde souvereine
„rechten als Nippon (Japan).
„Ten einde de opreohtheid te bewijzen der tnsschen de (beide) naties
„bestaande vriendsehap, zal voortaan hnn onderling verkeer worden gevoerd
„in termen van gelijkheid en hoffelijkbeid, waarbrj elk zal vermijden aanstoot
„te geven door aanmatiging of het aan den dag leggen van achterdocbt.
„In de eerste plaats zullen alle regelen en precedenten, die gesehikt zijn
„bet vriendsehappelijk verkeer te belemmeren, geheel en al worden afgeschaft
„en in hunne plaats zollen liberale en algemeen in gebruik zijnde regelen,
„gesehikt eenen heohten en aanhoudenden vrede te verzekeren, worden
„ingesteld.”
Het tweede artikel heeft betrekking op de wisseling van Gezanten
en het derde hepaalt de Chineesche taal als voermiddel der betrek-
kingen tusschen de twee Regeeringen. Het vierde en vgfde artikel
bevestigen Sörio in de haven van Foesan als de Japansche neder-
zetting en plaats voor den handel tusschen Japan en Korea en
beloven binnen eene aangegeven periode twee nieuwe havens te
openen; zgnde Genzan en Ninsen de havens als gevolg van deze
artikelen resp. in 1880 en 1883 geopend, hoewel aanzienlgk later
dan den eerst bepaalden tgd. Het zesde artikel heeft betrekking op
de hulp, te verleenen aan de Japansche schepen die Koreaansche
havens en aan de Koreaansche schepen die Japansche havens
binnenloopen, wegens het weer, herstellingen, gebrek aan brandstoffen
en voorraden en aan schipbreukige matrozen, passagiers,
goederen enz. Het zevende artikel b e v e s t i g t J a p a n s r echt ,
de Ko r e a a n s c h e k u s t e n op te n eme n, omdat de zeeön
rondom Korea bjjzonder gevaarlflk zgn voor de scheepvaart. In het
achtste artikel verkrggt Japan het recht Consuls aan te stellen