en meer afweken van zjjne idealen, hief hjj ten slotte de vaan van
den opstand in Kagosjima en bereidde zieh voor op Tokio aan te
rukken. Acht maanden lang duurde het zeer bloedige vechten voort
in de Zuid-Westeljjke provinciën, waar het Keizerljjke leger zege-
vierend uit te voorschjjn kwam, hoewel met verlies van veel
menschenlevens en eigendommen. Nu het laatste overbljjfsel van
het oude régime was verwjjderd, konden de zaken eenen vrjjeren
ontwikkelingsgang volgen dan vroeger. De aan het hoofd staande
personages waren ook vervangen. Kido stierf aan eene kwaal in
het begin van den veldtocht, Saigo viel op het slagveld en Okoebo
werd niet lang daarna door de fanatieke volgelingen van Saigo
vermoord en staatslieden als Ito, Inooeje, Jorimitsji, Okoema en
Matsoekata kwamen op den voorgrond. Inooeje werd Raadsheer en
Minister van Buitenlandsche Zaken in September 1878.
De binnenlandsehe, politieke geschiedenis van Japan gedurende
de jaren, volgende op den burgeroorlog van Kagosjima, wordt gekarak-
teriseerd door de groote bedrÿvigheid der openbare meening, welke
de schieljjke invoering van eenen constitutioneelen Regeeringsvorm
eischte. Daar alle gewelddadige middelen om eene verandering in
de Keizerljjke Regeering te bewerkstelligen thans buiten kwestie
waren, hadden de personen die met den loopenden staat van zaken
ontevreden waren het oog gevestigd op de opening eener volks-
vergadering als het eenige middel uitwerking te geven aan hunne
politieke idealen. Deze beweging had tot resultaat: 1°. de groote
Keizerljjke proclamatie van 12 October 1881, belovende dat 1890
het jaar zou zijn waarin de Japansche G-rondwet zou worden
afgekondigd en 2°. dat Ito met een talrjjk gevolg van ambtenaren
en geleerden naar Europa werd gezonden, ten einde de noodige
onderzoekingen te doen voor de toekomstige grondwet des rjjks
(Februari 1882).
In Korea was de staat van zaken gedurende de vier of vjji
jaren, volgende op het teekenen van het eerste verdrag met Japan,
in vele opzichten dezelfde als in Japan gedurende de jaren die
volgden op het voor de eerste maal teekenen van het tjjdeljjk
verdrag van vrede en vriendschap met de Yereenigde Staten. Het-
zelfde antagonisme tusschen de vreemdelingen-en antivreemdelingen-
partjj als in Japan ontstond in, Korea, met één belangrjjk verschil,
dat, terwjjl in Japan de strjjd werd ingegeven door zuiver-vader-
landslievende, onzelfzuchtige beweegredenen aan beide zjjden, hjj
in Korea werd vermengd met persoonljjke, wel zelfzuchtige beweegredenen,
de politieke gebeurtenis van het oogenblik benuttende of
trachtende te benutten als een middel de regeermacht te concen-
treeren in handen van eene bepaalde partjj aan het Hof. Dit fteit,
gevoegd bjj de zwakheid van karakter van zjjnen Koning, maakte
de geschiedenis van Korea tusschen 1876 en 1882 uiterst min en
zelfs barbaarsch.
In 1877 werd Hanaboesa in de hoedanigheid van Chargé d’Affaires
naar Korea gezonden en toen in 1880 de bouw van het Japansche
Gezantschapsgebouw was voltooid, werd Hanaboesa Minister-Resident.
Ofschoon de betrekkingen dus waren gevestigd op offlcieele
basis, weigerden toch de Regeering en het volk van Korea beiden,
iets te doen te hebben met de Japanners, die zjj net evenveel als
vroeger verachtten. Eens, in October 1878, legde de Koreaansche
Regeering een hoog beperkend recht op alle invoeren, met het
doel den handel met Japan in Foesan te vernietigen en maakte
den maatregel pas ongedaan op de vertoogen van Hanaboesa en
den Japanschen Consul in Foesan, dat het eene inbreuk was op
de bjj het verdrag aangegane verbintenissen. Een ander maal, in
April 1879, toen de Commandant, offleieren en manschappen van
het Japansche oorlogsschip Ha n a b o e s a eene wandeling maakten
door de straten van Torai bjj Foesan, verzamelde zieh eene volks-
menigte om hen heen, die hen aanviel met steenen, zoodat de
bemanning zieh moest verdedigen door te vuren met de wapenen
die zjj voor zelfverdediging bjj zieh hadden.
De Regeering was nog in handen van de Koninginnepartjj, die
het verdrag met Japan had geteekend, maar, eigenaardig genoeg,
waren zjj eigenljjk geen verdedigers van de betrekkingen met
Japan. Dat zjj tjjdeljjk de zaak van Japan omhelsden, was slechts
een middel om Tai-in-koen van de regeermacht te berooven. Toen
zjj dit verkregen hadden, waren zjj begeerig weer terug te vallen op
China. China was meer populair en in hunne oogen een beter
beschermer hunner belangen dan Japan. Wat de houding van China
was ten opzichte van Korea, nadat dit in nieuwe betrekkingen was
getreden met Japan, kan men opmaken uit den volgenden brief, in
1881 door Li-hoeng-tsjang gezonden aan een der leden van de
regeerende partjj en door dezen aan den Koning van Korea getoond ;
„Japan keeft in de laatste jaren de manieren en gebruiken aangenomen
„van de Europeesche naties en is honderden nieuwe werken begonnen, welke
„erop berekend zÿn zijne rÿkdom en macht te vermeerderen. Maar in werkelijk-
„heid is de schatkist leeg en zÿne schulden netnen van jaar tot jaar toe,
„zoodat het gedwongen is eene uitbreidingspolitiek te volgen om het tekort
„te dekken. Daarom moeten de naburige volken uiterst waakzaam zijn. Korea
„ligt ten Noorden van Japan, zooals Formosa ten Zuiden ervan; en op deze
„twee landen is Japan juist het meest belast. De roofgierigheid van Ja p a n ,
» s t e u n e n d e op z ijn e b e d r e v e n h e i d in b e d r i e g e r i j e n wordt goed
«verduidelijkt door de zaak van Lioekioe, dat het ten laatste heeft opgeslokt.
„Uw land deed beter, op den uitkgk te z ijn . . .