is wil ? We e6n denkbeeId beb gegeven wat de Boesjido
spreken Tk TS ^ “ bi)'zonderheden over hare voorschriften
2 “ ' ! b6gmnen met die ^elke betrekking hebben op de
phchten die men tegenover ziclizelf te vervullen heeft
J aZ r ° 0: r rd’ V00r alles’ b6Sohouwd als d® kostbaarste
h S l T S L , , ! °nze vaderen 0ns nagelaten bebben! inihet
Wilden mnfi r a arvan W00nde e6n g°ddel«ke geest, welke zieh
Z S n wAit aa\ 6nSt Van g0d’ 0uder of b e s t e r , dat is te
v a f ¿ T h fmoest toeleggen op wat Mr. Ridde, de schr«ver
van „Martyrdom of Man”, de deugden van ontzag noemt. Ons
hchaam is een Instrument dat voor een hooger doel gebruikt moet
rden, dan voor de belangen van den houder. Het werd beschouwd
am iets, ons voor den gegeven t«d geleend, om onzen geest mee
omdaT h i “ ' i f äniSCh6 W6tt6n Werden epgevolgd, niet zoozeer
J V6rg6Zeld »ing van aangename
gevolgen maar omdat onze gezondheid eene bron van vreugde voor
onze ouders was en omdat het nuttig zou kunnen zpn bfl het
™ m66ster- Het was gewoons, dat iemand
die jong stierf door ziekte of zelfmoord, zijn treurenden ouders
vergiffems vroeg voor zfln vroegtfldig heengaan in termen als deze-
„Yergeef m« dat ik u voorga. Het doet mij leed, vader en moeder!
„w U a ^ “ i ? lat6n’ DU gÖ °Ud in uw ouderdom. Ik zou iets voor u hebWbeonr dkt unneznu ldto emn« temri svseern-
geldmg voor alles wat gij voor mfl gedaan hebt. Het is het besluit
des Hemels, ik moet gaan.”
Zoo het Christendom ons leert, om bewaarders van onze schatten
zpn, leerde de Boesjido ons om bewaarders van onze gezondheid
te z«n; en zoo het Christendom leerde, dat ons lichaam eentempel
des Heiligen Geestes is, leerde de Boesjido van het Sjintolsme, dat
er m ons omhulsel van klei eene goddelpke immanentie was. Hiermee
wil ik met zeggen, dat de Boesjido deistisch was, nog minder kan
ik verzekeren, dat zij monotheistisch was. Zfl was te eerlijk en
te practisch, om een theologisch stelsel uit te denken. „De mensch”
zegt een sehrpver uit den laatsten tjjd, „projecteert, om zoo te
zeggen, eene mächtige schaduw van zichzelf en noemt die G-od ”
De kracht en de zwakheid van de Boesjido lag in het gemis aan
gel°°f- H6t W3S voIdoende> da* bare aanhangers
voelden dat er iets in hun binnenste was - iets waarvan zij de
mystenes met trachtten te ontleden - dat altyd vermaningen gaf
a , wanneerl men er niet aan gehoorzaamde, gloeiende kolen
van schaamte op het hoofd der overtreders hoopte, en dat alleen
_on bevredigd worden door onvoorwaardeiyke gehoorzaamheid.
u gebrek van geschreven geboden, was de „Re n - t s j i - s j i n ”
(bewustheid van schaamte) het hoogste en laatste hof van appel.
Iemand die zijn gevoel van schaamte verloren had, verbeurde
zijne rechten als mensch.
Hoewel de Boesjido het goddelijke in den mensch stellig erkende,
zag zij het dierlijke in zijn natuur niet over het hoofd. Zooais een
onzer dichters gezegd heeft: „Wanneer de menschen van den
Duivel spreken, zult gij hen in het gezicht uitlachen: Wat dan,
indien gij uw eigen hart gevraagd hadt?” Ik behoef er niet bij te
voegen, dat dit geloof aan de tweeslachtige natuur van den mensch
niet noodwendig met zichzelf in tegenspraak behoefde te zijn. Uit
de leerstelling van Paulus, dat het de wet is, die de zonde open-
baar maakt, volgt, dat hoe strenger en meer eischend de wet is,
hoe duidelijker de zonde is. Hoe strenger iemands geweten, hoe
scherper zijn gevoel van schaamte — niet dat hü zieh minder )
overgeeft aan schandelpke daden en gedachten, maar de kleinste
zonde, die aan anderer oogen ontsnappen zou, is zichtbaar in züne
oogen; daarom was het de eerste plicht van den Samoerai, die er
zieh op beroemde het archetype van zijn ras te zün, zieh zelf te
beheerschen. Een van de grootste helden van de elfde eeuw heeft
een gedieht nagelaten, dat vrp in proza omgezet, ongeveer
aldus luidt:
„Overwin in de eerste plaats uzelf, dan uwe vrienden en ten
slotte uwe vüanden. Dat zijn drie overwinningen voor hem, die
den naam van een veroveraar wil verdienen.” Zelfbeheersching,
het bewaren van gelükmoedigheid in de grootste beproevingen, in
oorlog en vrede, van bedaardheid en tegenwoordigheid van geest
in plotselinge gevaren, van kloekmoedigheid in tüden van rampen
en tegenspoeden, werd als eene van de eerste deugden dooi eenen
man van de daad beoefend; het werd de jeugd zelfs naar echt
Spartaansche methoden ingeprent.
Paradoxaal als het op het eerste gezicht schünt, was deze gestrenge
oefening om zieh te harden tegen uitwendige oorzaken van ont-
steltenis, slechts ddne zyde van zelfbeheersching. Een term van
den hoogsten lof was: „een mensch zonder een i k ”. Yolkomen
zelfverloochening beteekende vereenzelviging met eene persoonlükheid
van hooger orde. Yolgens ons denkbeeid, dienen de plichten die
iemand vervult niet om zaligheid voor zieh zelf te koopen; hü
heeft geen uitzicht op een „loon in den Hemel” , wanneer hü dit
doet of dat nalaat,. De stem van het Geweten „Gü goede en
trouwe dienstknecht” is de eenige en hoogste belooning. De
Onpersoonlükheid, die, zooals Percival Lowel nooit moede wordt
,) ln den Engelsohen tekst Staat „more”. Ve s t .