verhoogmg van de maatstaven der grondbelasting, der inkomstelasting,
der sake-belasting, enz., hetgeen het bedrag der inkomsten
met ongeveer 35.000.000 jen zou doen stijgen. Op deze wyze hoopte
men het evenwicht tusschen de Staats-inkomsten en -uitgaven te
bewaren.
Ongelukkigerwgze werd het Wetsvoorstel verworpen en de Land-
dag daarop ontbonden. Ook het Kabinet trad af. In Juli van hetzelfde
jaar werd de Heer Matsoeda Masahisa Minister van Pinancien, maar
e meuwe Kabmet bleef slechts eenige weinige maanden aan het
roer en trad af vöör de samenkomst van den Landdag, welke
opgeroepen was om te vergaderen eenige dagen later.
Het is onnoodig hier te herhalen, dat al deze financieele moeiiyk-
eden te wjjten waren aan de groote verandering door denjongsten
oorlog m de positie van Japan teweeggebracht, hetgeen de uitbrei-
ding noodzakelyk maakte van de Staatsuitgaven voor verschillende
maatregelen m verband staande met wapening, diplomatic, onder-
wBs verkeersmiddelen, nflverheid enz. Deze uitbreiding was zoo
plotsehng en zoo groot, dat onmiddellyk een groot deficit in de
inkomsten des lands ontstond, terwijl tegeiykertyd een groote nood
onder de mdustneele klassen begon te heerschen ten gevolge van
zekere onvermijdelijke oorzaken. Om deze redenen werd de ver-
hchting van deze financieele en economische nooden des lands een
vraagstuk van het hoogste gewicht.
In November 1898 was de economische nood van het land het hoogst
gestegen en heerschte onder alle standen de grootste ongerustheid
Tweemaal achtereenvolgens was de Rijks-Landdag ontbonden
geworden en de staatskas was bpna ledig. De staat van zaken
vereischte biykbaar het nemen van radicale maatregelen van onder-
stand; anders zouden de zaken zoover komen, dat de ondernemingen
na den oorlog zouden moeten gestaakt worden vöör de voltooiing,
de nationale vooruitgang en ontwikkeling gestuit en het staatkundig
raderwerk des lands geheel en al zou stilstaan. Ik zag onmiddellyk,
by het onderzoek van het Budget voor 1899 - 1900, opgemaakt
door den vorigen Minister van Pinancien, dat er een deficit zou
wezen van ongeveer 37.600.000 jen. Er zat nu niets anders op
dan de toevlucht te nemen tot verhooging van belasting, indien
wy het evenwicht tusschen ontvangsten en uitgaven wilden her-
stellen, en te hopen op den gezonden groei der nationale financiön.
Ik stelde een Wetsontwerp op om den maatstaf der sakö-belasting
te verhoogen, alsook om den maatstaf van heffing der inkomst-
belasting en registratierechten te herzien, en ook een Wetsontwerp
op tonnegelden en op de nettowinst van de Japansche Bank. Deze
Wetsontwerpen, benevens een Wetsontwerp voor verhooging der
grondbelasting, hetwelk vergezeld ging van een Wetsontwerp voor
de herziening der wetteiyke schatting van landeryen, werden
ingediend in de dertiende zitting van den Ry'ks-Landdag.
Voorts was de Regeering verplicht de toevlucht te nemen tot
eenige staatsleeningen om teiug te betalen de som van ongeveer
70.000.000 jen, welke tydeiyk van het Chineesche schadevergoedings-
fonds geleend was om de gaping aan te vullen die ontstaan was
door de grootere moeieiykheid in het opnemen van leeningen dan
men verwacht had; anders was het duideiyk dat de reeds op touw
gezette ondernemingen met de hoop die 70.000.000 jen daarvoor
te kunnen besteden, zouden moeten gestaakt worden. Bovendien
was het noodig eene andere leening uit te schry'ven van omtrent
20.000.000 jen, vastgesteld in het Budget van 1899 —1900. Vermits
echter de toestand van de geldmarkt in het land niet toeliet zoo’n
groote leening uit te schryven, werd besloten de toevlucht te
nemen tot eene buitenlandsche leening, en dienovereenkomstig werd
een Wetsontwerp voor de uitschry'ving van eene buitenlandsche
leening ingediend, in de dertiende1 zitting van den Landdag.
G-elukkig vereenigde zieh de Rijks-Landdag met de door de
Regeering voorgestelde maatregelen Het gevolg was eene vermeer-
dering der staatsinkomsten met ongeveer 40.000.000 jen, en het
aangaan van eene buitenlandsche leening in London, in Juni 1899,
tot eene som van £ 10.000.000 volgens de eerste waarde der obligaties.
Zoo werd ten slotte het beoogde doel bereikt om een zeer gedrukten
toestand der nationale financiön te verlichten.
De Regeering was nu eindeiyk in Staat gesteld, by het opmaken
van het Budget voor 1900—1901, de gewoonte te laten varen om
tydeiyke middelen van noodhulp te gebruiken, en daarentegen te
rekenen op inkomsten die op eene vaste basis rustten; en daaren-
boven alle gewone uitgaven te vereffenen met de gewone ontvangsten
, en ook geschikte maatregelen te nemen om inkomsten, voor de
buitengewone uitgaven benoodigd, te verkrygen. Het evenwicht tusschen
de ontvangsten en uitgaven was hersteld en de staatsfinaneiön
waren eindeiyk teruggebracht op hun normale pad van vooruitgang.
Toen een Wetsontwerp voor verhooging der grondbelasting voor
het eerst in de dertiende zitting des Landdags ter tafel werd
gebracht — het Wetsontwerp hetwelk, indien aangenomen, plotse-
ling den belastingdruk zoo zou vermeerderd hebben als nog nooit
sedert de Restauratie gebeurd was $ | heerschte er een groot ver-
schil van gevoelen, niet enkel onder de leden van beide Huizen
van den Landdag, maar ook onder de leden van verschillende
politieke party'en. Zelfs onder hen die het positieve programma van
nationale uitbreiding aanhingen en het Wetsontwerp steunden,