noodig dat ik er uit halen kan”, en met de inwoners handel
begon te dryven. Zoo vergoot Engeland niet zooveel bloed in den
stryd om Jeruzalem als de andere naties, maar trok party van
de kruistochten door handelsbetrekkingen aan te knoopen. Dat
was de economische geest van den Engelschman, uit wien de
Amerikanen gesproten zijn” *).
Hoe meer ik de politiek van Engelschen en Amerikanen be-
studeer, hoe dieper ik overtuigd ben van de waarheid die aan
deze geschiedenis ten grondslag ligt, hoewel dit gezichtspunt aan
Japan vreemd is. Indien Japan eene Christen-natie wäre en voor
hetzelfde doel gevochten had, zou het — al wäre het alleen om
zijne waardigheid op te houden — gestreden hebben om het land
blyvend uit de handen des vyands te houden. Dat is niet het
geval met Engeland. De Engelschen zouden hunne fabriekwaren aan
den mar brengen en met volle zakken huiswaarts keeren. Hoe
min deze gedragslijn ons ook schönen möge, zy is gebleken nuttig
te zön en het Engelsche Gouvernement moedigt deze wyze van
doen aan door het maken van wetten voor zöne departementen
van Buitenlandsche zaken en Handel.
Ten aanzien van de economische politiek van Japan veronderstel
ik dat er verschillende zienswyzen zijn en ik geloof ook dat alle
in het belang van het land moeten geopenbaard worden. Wy willen
natuurlyk alle zienswözen van staatsmanswysheid als zoodanig
erkennen; toch moeten alle zienswözen die komen van buiten de
regeeringskringen, hetzij zö komen van den politicus of van den
geleerde, met vereischte nauwlettendheid beschouwd worden; want
geen politiek kan zieh ontwikkelen zonder de praetök der politiek
en geen economie buiten de praetök.
Toen ik minister was, beproefde ik twee hervormingen op
administratief en economisch gebied in te voeren, doch vöördat zij
tot stand gekomen waren, was, ongelukkigerwös, ons Ministerie
reeds afgetreden.
Ten gevolge van den oorlog met China zön de bronnen van inkom-
sten van onze Regeering ontzettend toegenomen, zoodat wö nu eene
vermeerdering zien van 80,000,000 tot 280,000.000 jen. Maar dit feit
draagt niets bö tot (de verbetering van) bloed en spieren van het
land; voor de economische ontwikkeling van Japan geeft het niets.
In andere woorden, onze nationale hulpbronnen hebben zieh niet
geleidelyk ontwikkeld met die van onze Regeering. Dezen toestand
kan men niet zoo laten blöven. Er moet eene reorganisatie komen
') Het vertelael van den Heer Holmes pleit meer voor *s n1.ans speiend ver-
nnft dan voor zijne gesohiedkennis. Ve b t .
en daarom moet de Regeering daarop hare aandacht vestigen. De
eerste stap om dezen bovenmatigen toevloed van inkomsten der
Regeering tegen te gaan door middel van eene reorganisatie
der executieve, is de praetök der Staathuishoudkunde in het
algemeen.
De tweede stap dien men in economische politiek nemen moet,
is nauwkeurig de gebreken te leeren kennen die er werkelök zön
en vereischen dat men er zorgvuldig acht op sla. Ik doel hier
meer in het bö'zonder op de zaak der supplementaire Budgets die
door het Kabinet aan den Landdag worden voorgelegd. Het is byna
gewoonte geworden voor onze Kabinetten om een supplementair
Budget voor te stellen, zoodra de algemeene ramingen door den
Landdag zön goedgekeurd. Zoo gebeurde het in den tö'd, terwyl ik
lid van den Landdag was, dat zulk een supplementair Budget
verscheiden malen in §6n zitting van den Landdag voorkwam. Dat
moet ophouden, vind ik, aangezien het strekt tot desorganisätie
van ons financieel systeem. Ik zou hier kunnen herinneren aan een
dergelöken toestand die bö de Engelsche Regeering bestaan heeft.
Aan mü was opgedragen om de leiding der regeeringsaangelegen-
heden by deze natie te onderzoeken met het doel om de opening
van onzen Landdag voor te bereiden, en ik heb toen de Japansche
Constitutie genomen om die aan Staatslieden van Westersche
landen te laten zien en opmerkingen van hen te ontvangen. Ik
had het genoegen de zaak met verscheidene uitstekende mannen
van het Britsche ryk te bespreken, onder anderen met den Heer
James Bryee, die vermaard is als kenner van eonstitutioneel recht
en om wat hij als Minister gewrocht heeft. Zön zienswyze was
ongeveer als volgt: „De Japansche Constitutie laat niet toe, dat
de Landdag het bedrag van de begrooting door het Kabinet besnoeit
zonder toestemming van dit laatste. Ik geloof dat het eene wijze
voorziening is. Niettemin moet men in het oog houden dat er
nog een ander punt is, waartegen gewaakt moet worden. Dat is
de vraag, of het aan een lid geoorloofd is een wetsvoorstel in te
dienen hetwelk het bedrag der uitgaven van de Regeering verhoogt.
Hierin is in de Engelsche Constitutie voorzien door eene regeling
in het Lagerhuis, maar ik vrees dat hetzelfde euvel, hetwelk in
Engeland ontstond, zieh ook in Japan zal openbaren; en hoewel
ik uwe Constitutie prächtig vind, voorspel ik dat binnen tien jaar
nadat ze in werking is , uw Kabinet en uw parlement zieh in eene
moeilyke positie zullen bevinden ten opzichte van de vraag betreffende
de vermeerdering der Regeeringsuitgaven door den Landdag. Dit is
een van de punten waartegen gewaakt moet worden bij de ihvoe-
xing van eene constitutioneele Regeering.”