verleenen en dan zullen zulke ontwerpen of voorstellen wet worden.
Dus is de Keizer niet slechts het middelpunt van de uitvoerende
macht, maar ook de bron van de wetgevende.
6. De bekrachtiging eener wet, het laten afkondigen er van in
behoorljjken vorm en de lastgeving om de noodige maatregelen te
nemen voor de uitvoering er van — dit alles behoort tot de souvereine
macht des Keizers. De bekrachtiging vervolledigt het werk
der wetgeving, terwijl de afkondiging eene bindende kracht voor de
onderdanen ten gevolge heeft. Zoo de macht om te bekrachtigen
hem toebehoort, is het nauweljjks noodig op te merken dat bygevolg
hp ook de macht bezit om zfjne bekrachtiging te weigeren. De
bekrachtiging is eene uiting van de souvereine bevoegdheden des
Keizers in zaken van wetgeving. Derhalve kan zonder de bekrachtiging
des Keizers geen voorstel wet worden, zelfs indien het de
toestemming van den Landdag heeft verworven.
7. De byeenroeping van den Landdag behoort uitsluitend tot de
souvereine macht des Keizers. Yandaar dat de Constitutie geen
Landdag erkent, welke uit zieh zelf zonder oproeping vergadert, en
de beraadslagingen van zulk een Landdag zullen geen uitwerking
hoegenaamd mögen hebben.
8. Wanneer het land door gevaar bedreigd wordt, of wanneer
de natie door hongersnood, pest of andere rampen bezocht wordt,
moet elke noodzakelijke en mogelijke maatregel genomen worden
om de publieke veiligheid te handhaven, zulke rampen te voor-
komen en den nood daardoor veroorzaakt te verlichten. Mochtzulk
een geval van dreigenden nood ontstaan, terwijl de Landdag geen
zitting houdt, dan zal de Regeering de verantwoordelykheid op
zieh nemen om Keizerlijke bevelen in plaats van wetten uit te
vaardigen en niets ongedaan laten van hetgeen de tydsomstandig-
heden vereischen; want zulk eene handelwyze is een gebiedende
eisch ter verdediging en beveiliging des lands. Men zal zien dat
Artikel Y, voorziende dat de uitoefening der wetgevende macht de
toestemming van den Landdag vereischt, gewone gevallen betreft,
terwijl de voorzieningen van voorliggend artikel, welke machtigt
tot de uitvaardiging van Keizerlijke bevelen in plaats van wetten,
betrekking heeft op buitengewone gevallen in tijden van dringenden
nood. Deze in voorliggend artikel vermelde bevoegdheid heet de
„bevoegdheid om dringend noodige bevelen uit te vaardigen.” De
wettigheid ervan wordt door de Constitutie erkend, doch tegeljjker-
tijd wordt tegen misbruik er van streng gewaakt. Zoo beperkt de
Constitutie het gebruik van deze bevoegdheid tot gevallen van
dringende noodzakeljjkheid voor de handhaving der openbare veiligheid
en voor de afwending van publieke rampen, en verbiedt zij
het misbruik er ran op voorwendsel van bescherming van algemeen
belang en van bevordering van gemeen welzijn. Bijgevolg moet
het, by het uitvaardigen van een noodbevel, tot regel gemaakt
worden de verklaring af te leggen dat zulk een bevel uitgevaardigd
is in overeenstemming met de voorzieningen van voorliggend
artikel; want mocht de Regeering van deze bevoegdheid gebruik
maken als voorwendsel om de openbare beraadslagingen van den
Landdag te vermijden, of om eene bestaande wet ongedaan te
maken, dan zouden de voorzieningen der Constitutie eene doode
letter blyven zonder beteekenis hoegenaamd en zouden zij in geenen
deele strekken om een bolwerk te vormen ter bescherming van
het völk. Het recht van contröle over deze bijzondere bevoegdheid
is daarom aan den Landdag gegeven door het voorliggend artikel,
waarbij het noodig verklaard wordt dat de goedkeuring van den
Landdag wordt verkregen op een noodbevel, na behoorlijk onder-
zoek er van op een volgend tijdstip.
9. Het voorliggend artikel handelt over de souvereine macht des
Keizers in zake van administratieve verordeningen. Eene wet vereischt
de toestemming van den Landdag, terwijl eene verordering
eenvoudig door de beslissing van den Keizer van kracht is. Er zijn
twee aanleidingen tot het uitvaardigen van eene verordening: de
eerste is wanneer het noodig is maatregelen en ondergeschikte
punten in orde te brengen om zekere wet uit te voeren; de
tweede, wanneer het noodig is de publieke orde en vrede te handhaven
en de welvaart der onderdanen te bevorderen. Al deze aan-
gelegenheden kunnen, zonder den geregelden loop der wetgeving
te hebben doorgemaakt, onderwerpen zijn van wettelijke voor-
schriften, die bindende kracht hebben voor het volk in het algemeen
van wege de uitvoerende macht des Keizers. Ten aanzien van de
bindende kracht voor het volk, zal er niet het minste verschil
wezen tusschen eene wet en eene verordening, behalve dat eene
wet wijzigingen kan brengen in eene bestaande verordening, terwijl
geen verordening eene bestaande wet kan wijzigen. Ingeval van
een conflict tusschen wet en verordening, moet de wet altoos het
overgewicht over de verordening behouden.
De macht om verordeningen uit te vaardigen is in alle gevallen
een uitvloeisel van de souvereine macht des Keizers. Yerordeningen
die de persoonljjke beslissing des Keizers en zijne handteekening
ontvangen hebben heeten „Keizerlijke verordeningen” . Het uitvaardigen
van Kabinets- of Departements-verordeningen is te beschouwen
als eene uitoefening van de souvereine macht door den Keizer over-
gedragen. De uitdrukkingen in voorliggend artikel — te weten
„de Keizer vaardigt uit of laat uitvaardigen” heeft de strekking