kan mü ter wereld niet begrjjpen hoe en van waar hjj zulk eene
beteekenis kan gehaald hebben. Hoe veel te meer zjjn dergelijke
■dwalingen te verwachten in werken van minder bevoegde handen!
In boeken door vreemdelingen geschreven gebeurt het daarenboven
dikwijls, wanneer ze door het oog van een inboorling zorgvuldig
worden onderzocht, dat eenige belangrijke punten over het hoofd
gezien en onbeduidende punten met groote uitvoerigheid behandeld
worden. Deze soorten van misslagen moet men echter over het
hoofd zien, en over het geheel erken ik de verreweg overwegende
Verdiensten in de boeken welke door de Westerlingen over bedoelde
onderwerpen geschreven zijn. Zy kunnen met vrucht voor het doel
dat ik aanbeveel gelezen worden.
I. Kunst.
Het onderwerp is zöö omvangryk en ingewikkeld, dat het vol-
strekt onmogelpk is het in een kort artikel op bevredigende wpze
te behandelen; men moet daarom eenige goede boeken over dit
■onderwerp opslaan. Ik wil nochtans hier in algemeene omtrekken
de geschiedenis van onze kunst en onze denkbeeiden daarover
schetsen. Het Nara-tijdperk, dat overeenkomt met de achtste eeuw
in het Westen, was een van de groote tijdperken, zoo niet het
grootste, van onze kunst. Nara was de hoofdstad des Ry'ks, eer
Kioto het werd. De overblyfselen van de kunst van dit tijdperk,
met inbegrip van verscheidene uit de vorige eeuw, kan men nog
heden ten dage grootendeels in de prefectuur Nara aanschouwen.
De hoogste voortreffelykheid bereikte de kunst in dit tijdperk in
de beeiden, zoowel in brons als in hout, en ook in goudlak; de
schilderkunst was eveneens voortreffelijk, hand aan hand met de
bouwkunst. Zelfs kunstmatige steen was in gebruik. Veel Boeddhis-
tische tempels uit den ouden tjjd zijn nog over, en talryke beeiden
van bovengemelde soort zijn daarin te zien, behalve in het Keizerlijk
Museum *). Nara, met zijn omstreken, is een van de weinige
oorden die voor buitenlandsche bezoekers van bijzondere belangrijk-
heid zijn. Ik zou geen oogenblik de kunstgewrochten van Japan
op gelijke hoogte durven stellen met die der Grieken, maar het is
uiterst vleiend voor ons, dat als over onze beeldhouwkunst van
*) Er staat „besides an Imperial nmsenm”, doch het zal wel moeten wezen
„besides (in) the I . m..” , Ve r t .
dit tijdperk door deskundigen gesproken wordt, gewoonlijk Ook
van de Grieksche kunst gewag en in zekeren zin eene vergelijking
wordt gemaakt. Dr. Anderson, in zijn „Pictorial Art of Japan”
sprekende over dit tijdperk, komt tot de volgende slotsom, die
mijn lezers een goed denkbeeid van het tijdperk zal geven:
„Hoe men over de geloofwaardigheid der oude berichten ook
denken möge, zeker is het dat de hoogte, die de Japanners in
metalen beeidwerk vöör meer dan duizend 'jaar bereikt hadden,
opmerkelijk is. Veel voortbrengselen van dit tijdperk van kunst-
beschaving vertoonen eene breedte van conceptie en eene stoutheid
van streven die alleen van een geesteljjk begaafd en krachtig ras
konden uitgaan; maar ongelukkigljjk hebben de volgende afdwalingen
weinig bijgedragen om den roem, verkregen door de schepping der
groote bronzen beeiden die de oude hoofdstad Nara versierden, te
verhoogen.”
Kapitein Brinsley zegt in zijn groot werk over Japan, na gewaagd
te hebben van de oorspronkelijkheid der Japanners van dit tijdperk
(ofschoon zijn oordeel dat aan de schilderjjen slechts een secondaire
rang toe te kennen is, misschien aan critiek blootstaat):
„Menschen die het kolossale bronzen beeid van Wairotsjana
Boeddha te Nara, en talrijke in den tempel daar bewaard gebleven
beeiden, konden ontwerpen en afwerken, kunnen niet veel behoefte
gevoeld hebben om Chineesche of Koreaansche handen te gebruiken.
Doch, niettegenstaande glyptische kunst, de verlak- en de inleg-
kunst ontegenzeggelijk een hoogen trap van ontwikkeling bereikt
hadden, bleef de schilderkunst eene ondergeschikte plaats innemen__
de kenmerkende trekken die de voornaamste bekoorlijkheid, alsook
de eigenaardigheid van het Japansche genie in later eeuwen uit-
maken, waren nog niet ontwikkeld . . . . maar als beeldhouwers
staan zij ontegenzeggelijk aan de spits der kunstenaars van het
Verre Oosten, en hoewel de trap van dat meesterschap van eeuw
tot eeuw varieerde, kan het feit nooit in twijfel getrokken worden.’’
Inderdaad zou de kolossale Daiboetsoe, de bronzen Boeddha,
van Nara, alsook andere dergelijke voorwerpen, voor een ieder
bezienswaardig zijn. Wel is waar is het hoofd van den grooten
Boeddha van Nara niet goed, het is een betrekkelijk nieuw hoofd
dat door veel minder bekwame handen is opgezet, nadat het eerste
in een door oorlog veroorzaakten brand te loor was gegaan; maar
uit de artistieke omtrekken van andere deelen maken bevoegde
Japansche deskundigen op, dat het hoofd even goed moet geweest
zijn, zoo niet beter, dan dat van den grooten Boeddha van Kama-
koera, hetwelk een gewrocht is uit de laatste helft der twaalfde
eeuw. Dezen laatsten grooten Boeddha stellen alle deskundigen uit
39