zy den toen presideerenden Minister Li-sai-wo in zijn huis en het
koninkiyk paleis binnendringende, doodden zy den financier van
het leger Bin-ken-ko en andere gehate ambtenaren. De Koningin
en de andere leden harer party verborgen zieh en de leden der
Japansche party deden eveneens. De woedende Soldaten omringden
den Koning en dwongen hem te zeggen, waar de Koningin verborgen
lag. Daar hy dit niet wou doen, was zyn leven in groot
gevaar, tot Tai-in-koen verscheen en na de Soldaten tot bedaren
gebracht te hebben, van den Koning volmacht kreeg de burgeriyke
en militaire zaken van het koninkryk als dictator te behandelen.
Gedurende de tien dagen die volgden, werden de politieke vyanden
van Tai-in-koen vogelvrij verklaard en ten getale van 300 gedood.
De Koningin werd ook verklaard dood te zyn en de ceremonie van
den Hofrouw werd afgespeeld met het doel, zegt men, hare ver-
biyfplaats gemakkelijker te ontdekken.
De aanval op het Japansche Gezantschapsgebouw in Seoel wordt
als volgt verhaald door den militairen attaché, Kapitein Midzoeno.
Laat op den namiddag van den 238ten werd het volgendo, anonyme
briefje ontvangen door den Minister-Resident Hanaboesa:
„In groote haast, kan niet uitvoerig schrijven, eene bende oproerlingen
„met Soldaten bij zieh schijnen yan plan te zijn nwe Legatie aan te vallen.
„Woes op verdediging voorbereid en mochten zij werkelijk tot aanval over-
„gaan, zon dan niet beter zijn, het gevaar te ontgaan, zelfs met gebrnik-
„making van wapens?”
Eenige minuten over zessen omringden verscheidene duizenden
Koreanen het Gezantschapsgebouw en wierpen met luid gegil
steenen naar de binnenzy'nden. Zy staken het aangrenzende huis
in brand en het vernielende vuur verteerde snel het gebouw
van het Gezantschap. Yan de vyf-en-twintig toen in het Gezantschapsgebouw
aanwezige personen, waren alleen Kapitein Midzolno,
een hem toegevoegde Ordonnans, een politie-beambte en vyf
politie-agenten gewapend. De politie-agenten bewaakten de hoofd-
poort, die werd opengeworpen, terwyi de Gezant binnen bl6ef en
zieh gereed maakte voor vertrek. De binnenzynden sloten zieh nu
aaneen tot eene compacte massa en met den Gezant en de nationale
vlag in het midden, baanden zyr zich eenen uitgang naar de plaats,
waar het gepeupel het dichtst opeengepakt stond, ongeveer twintig
der Koreanen doodende, vóór deze ruimte maakten voor de Japanners.
Hanaboesa dirigeerde de colonne eerst naar het verbiyf van den
Gouverneur van Seoel, wiens plicht het was het Gezantschap te
beschermen; en het geheele gebouw leeg vindende, ging hy nu
vorder naar het koninkiyk paleis — want zyn plicht als diplomaat
verbood hem, de hoofdstad te verlaten zonder vergunning van den
Souverein, by wien hy was geaccrediteerd — maar daar alle poorten
van het paleis hermetisch verzegeld waren, verklaarde hy zyne
missie gebindigd en trok terug naar Ninsen, waar hy den volgenden
dag te drie uur ’s namiddags aankwam. In Ninsen werd het troepje
hoffeiyk ontvangen door de Koreaansche plaatseiyke ambtenaren,
die onzen Gezant hunne eigen huizen als verbiyfplaats aanboden;
en allen rustten op hun gemak uit en droogden hunne kleeren,
die nat van den regen waren, toen zy plotseling werden aange-
vallen door de Soldaten van de haven, beter bewapend dan het
Seoelsche gepeupel en vier politie-agenten en verscheidene andere
personen werden gedood of gewond by het verdedigen van den
Gezant. Het troepje, aangevuld met eenige Japansche officieren en
Studenten, in Tsjemoelpo wonende, nam zyne toevlucht in eene
kleine jonk, schaars van proviand voorzien; zy brachten 6en nacht
door op een eiland in de buurt van Tsjemoelpo en roeiden den
volgenden dag weg op de zoek naar een vreemd schip, waar van
men wist, dat het sedert eenige dagen de kust opnam. Den
26sten ’s avonds werden zy opgepikt door het Engelsche opnemings-
vaartuig P l y i n g Fi s h, door welks uiterste vriendeiykheid het
troepje veilig Nagasaki bereikte op den 29sten Juli.
Uit Nagasaki seinde Hanaboesa naar Tokio en wachtte op instruc-
ties. Inooeje was nog Minister van Buitenlandsche Zaken en
onmiddeliyk werd een Kabin9tsraad gehouden door den Eersten
Minister, den Edelen Heer Sandjo; den Minister der Reehterzyde,
den Edelen Heer Iwakoera; den Minister van Buitenlandsche Zaken
Inooeje en de Raadsheeren Koeroda, Jamagata, Terasjima, Oki,
Jamada, Matsoekata. Koeroda, die het verdrag van 1876 geteekend
had, bepleitte krachtig eene oorlogspolitiek, maar de Edele Heeren
Iwakoera en Inooeje stelden voor, vreedzaam te onderhandelen en
tot laat in den nacht niet in staat tot eene beslissing te komen,
scheidden de Ministers en Raadsheeren met het besluit, den volgenden
morgen den Raad te heropenen in tegenwoordigheid van den Keizer
en zieh te houden aan zyne persooniyke beslissing. Inooeje betoogde
toen, dat de gebeurtenis van den 23sten Juli waarschyniyk het
gevolg was van eene anti vreemdelingen beweging, zooals in Japan
het geval was geweest, toen het verkeer met het buitenland voor
het eerst geopend werd, toen de fanatieke Samoerai’s het Britsche
Gezantschapsgebouw in Tokio verbrandden; en als dat zoo was,
zou het overyid zyn, de Koreaansche Regeering te tüchtigen voor
de beweging welke zy onmachtig was te stuiten. Hy stelde voor
Hanaboesa nog eens naar Korea te zenden, begeleid door vier of
vyf oorlogsschepen, ten einde eerst te zien, wat de Koreaansche