toestand te redden, werd in 1882 de Japansche Bank opgericht»
als deel van een uitgebreid plan van financieele hervormingen. De
volgendo doeleinden der instelling werden in het memorandum,
door Graaf Matsoekata, den toenmaligen Minister van Financiön, aan
het Kabinet aangeboden, voltooid:
1. Bevordering van de co-operatie en assimilatie van banken
onder eene centrale bank.
2 . Vermeerdering van kapitaal ten dienste van handel en nyverheid.
3. Yerlaging, zoowel als geljjkmaking van den rentevoet.
4. Overdraging aan de bank van verschillende verrichtingen der
Schatkist, wanneer hare werkzaamheden vast georganiseerd zyn.
5. Disconteeren van vreemde wissels, ten einde invoer en uitvoer
van specie te regelen.
De Japansche Bank begon den 10den October 1882 hare werkzaamheden.
In 1884 werd de Wet op de Inwisselbare Bankbiljetten
uitgevaardigd, welke ten doel had zoowel de muntbiljetten der
Regeering als de bankbiljetten der nationale banken door die van
de Japansche Bank te doen vervangen, ten einde het geldsomloop-
stelsel onder deze centrale instelling te vereenigen. Yan dien tjjd
af werd de uitgifte van inwisselbare bankbiljetten eene belangrijke
functie van de bank.
Aanvankelyk bedroeg het kapitaal der Japansche Bank 10.000.000
jen. Het was verdeeld in 50.000 aandeelen, ieder van 200 jen. Op
dit kapitaal was voor de helft ingeschreven door het Gouvernement
met zijn surplus-fonds. Dit werd naderhand overgedragen aan den
eigendom der Kroon. De uitbreiding der zaken maakte eene vermeerdering
van kapitaal noodzakeljjk, en in 1887 werd het gebracht
op 20.000.000 jen, in 1895 verder op 30.000.000 jen. Haar kapitaal,
dat geheel volgestort is, is verdeeld in 150.000 aandeelen. De aandeelen
zijn alle geregistreerd en alleen de Japansche onderdanen,
die toestemming van den Minister van Pinanciön hebben, mögen
ze in eigendom hebben. Het aantal aandeelhouders Staat nu op 948.
De winst wordt tweemaal ’sjaars verdeeld als volgt: 6 pct. van
de netto-winst wordt bestemd als eerste dividend, dan wordt
minstens een tiende van de rest by de reserve gevoegd, en ver-
volgens kan nog een tiende als tantième worden verdeeld onder
het personeel van de bank. Het super-dividend wordt genomen van
het overgeblevene, waarvan een zeker deel somtyds op de reserve-
rekening gebracht wordt. Sedert 1887 heeft de som van deze beide
dividenden gevarieerd tusschen 10 percent en 15 percent per jaar.
Het reservefonds kan alleen gebruikt worden om verlies van
kapitaal te vergoeden of de jaarljjksche dividenden gelyk te maken.
Dit fonds mag alleen belegd worden in goud, zilver of Staatsfondsen,
en de interest van dit belegde fonds wordt by de
bruto inkomsten van de bank gevoegd. De laatste rekening van het
fonds Staat op 15.700.000 jen. De opvolgende directeuren van de
bank hebben altyd getracht om het fonds te vermeerderen, ten
einde haar krediet te verhoogen.
Tjjdens de organisatie van de Japansche Bank, werd de markt
overstroomd door oninwisselbaar papier met gedwongen koers. Het
Papiergeld van de Regeering beliep 115.381.292 jen. De biljetten
der nationale banken, welke niet alle even groot krediet genoten,
vertegenwoordigden een bedrag vari ruim 34.396.818 jen. De omloop
van het papiergeld was zöö opgeblazen, dat het specie-agio eens
79 pct. bedroeg. Onder zulke omstandigheden was het de toeleg
van het Gouvernement, om de bevoegdheid van het regelen van
den geldsomloop geheel in handen van de Japansche Bank te geven
en dezen overvloed van weinig waardig papier door bankbiljetten
te vervangen, welke elastisch en tegen zilver inwisselbaar moesten
zyn. Yoor dit doel gaf de Regeering sehuldbewyzen, inwisselbaar
tegen goud uit, ten einde de circulatie van gedeprecieerd papier
in te krimpen en kocht zilver en buitenlandsche wissels, om den
weg te bereiden voor de hervatting van specie-betaling. Binnen
den tfld van drie jaar was er van het papiergeld der Regeering
zooveel ingetrokken, dat de Japansche Bank in Mei 1885 veilig
hare eerste bankbiljetten durfde uitgeven; en van den eersten
Januari 1886 af, werd alle papiergeld in specie omzetbaar.
De wet die de biljetten van de Japansche Bank reglementeert,
is gebaseerd op het Duitsche stelsel, doch er zyn eenige belang
ryke punten van verschil. De bankbiljetten worden onder drie ver
schillende voorwaarden uitgegeven:
1. De biljetten uitgegeven onder dekking van metaalreserve. Deze
reserve placht zilver te zyn, doch sedert de aanneming van den
gouden standaard, den eersten October 1897, heeft zij bestaan en
bestaat zy nog uit goud, behalve dat een vyfde van den totalen
metaalvoorraad zilver mag zijn. Doch, evenals dat het geval is by de
Bank of England, wordt er van deze uitzondering zelden gebruik
gemaakt.
2. De biljetten, uitgegeven onder dekking van handelsvoorraad
binnen de wettelyke grens. De grens, welke eerst 70.000.000 jen
was, werd in Mei 1889 tot 85.000.000 jen en in Maart 1889 tot
120.000.000 jen uitgebreid. Uit overweging van dit voorrecht, werd
aan de bank by de wet voorgeschreven, aan de Regeering een
renteloos voorschot te verstrekken van 2 2 .000.000 jen, welke som
gebruikt is als fonds voor de intrekking van het papiergeld van
het Gouvernement. Bovendien was de uitstaande circulatie van de