■van daar nöord-, toen oost- on vcrvolgens meer zuidwaarts , daar het
legen de vooraf gemaakte vijf nieuwe bolwerken stiet, zoodat het le
zamcn zeventien groole bolwerken uitmaakte. Door dezen uitleg is de
stad meer dan de helft vorgroot geworden , want bchalve de aanzien-
lijke voorstad aan de oostzij'de, werd nu een groot. gedeelte ten
Noorden, sedert dien tijd de Nieuwe stad geheeten, door deze omwal-
ling, aan de 0 tide stad gehecht, nadat de oude muur, die eertijds
ten Noorden en ten Oosten de'stad besloot, met zijne ronddeelen of
torens, schier geheel was afgebroken. In het jaar 1623 waren reeds de
poorten dezer nieuwe vesting gereed , welke gedeeltelijk werden opgehouwd
van de hardsteenen der gewezen abdij van A d u a r d . Met den arbeid aan de
overige werken werd zoo sterk voortgevaren, dat zij in 1624 reeds vol-
tooid waren, weshalven den 1 Mei des laatstgemelden jaars , door Bur-
gemeesteren en Raden, aan die zeventien bastions, gelijk rnede aan
de aangelegdc straten der Nieuwe stad, liunne namen gegeven werden.
Eindelijk zijn in 1698 door den vermaarden Ingenieur en Generaal M enno
van C o eh o o r n , omlrent een vierde uur bezuiden de stad, op de hoogte van
Helpen, de zoogenaamde Nieuwe werben aangelegd. Deze beginnen aan
het Schuitendiep , en , westwaarts gaande over den hoogen Bisschopsrug,
eindigen zij aan het Hoornschediep. Zij bestaan uit drie van elkander
gescheiden bastions van dikke muren opgehaald ; die ook aan de bin-
nenzijden versterkt zijn, ten einde niet van achteren, bij verrassing, te
worden ingenomen , en deze zijfi aan elkander gehecht door eene linie ,
die tot de twee genoemde voorbij loopende rivieren reikt, en welke voor-
zien is van eenea bedekten weg en conterscharp; hebbende op het oost-
einde een vierkant reduit, en twee op het westeinde. Aan de zuidzijde
had de stad des te meer versterking door de knnst noodig, dewijl zij
daar geen voordeel van de natuur heeffc, gelijk ten Oosten, Westen en
Noorden, waar zij meerendecls met läge landen omringd is, welke men
kan doen onder vloeijen. Ten zelfden einde zijn de vijf zuider bolwerken
, die door dit nieuwe werk van C o eh o o r n gedekt worden , na dien
tijd, nog aanmerkelijk verhoogd, en van binnen met aarde gevuld,
waartoe gebruikt werd de aarde der gracht en der daarvoor liggende
oude conterscharp, dewijl de gracht aan dien kant zeer is verbreed
geworden.
De stads kapitale wal vertoont zieh dus wel van rondom , maar
meest aan deze zuidzijde, zeer hoog, zoodanig dat liierdoor het gezigt
op de binnen de stad staande luiizen verhinderd wordt en niet dan da
torens en sommige der gebouwen daar boven uitsteken.
De platte grond der stad is langwerpig en vertoont de gedaante
van eene peer, waarvan de dikte naar bet Zuiden en de spits naar
bet Noorden gekeerd is. Het beloop der gracht, welke de stad eer-
lijds omringde, en die nu eene binnengracht geworden is, vertoont de
gedaante van een langwerpig vierkant, welks längste zijdc zieh ooste%
lijk en weslelijk en de kortste zijde noordelijk en zuidelijk uitstrekt.
Toen was de stad naar den ouden tränt, niet anders dan met cenen
enkelen muur, die eenige ronddeelen of uitspringende ronde torens had,
versterkt, hebbende, längs den buitensten omgang, 2618 scbrcden in
den geheelen omtrek, de voorsteden daarbuiten gesloten.
De stad heeft thans acht poorten, als: de Boteringepoort en de
Ebbingepoo rt in het N., deSteent i lpoor t en het K lein p oor tje
m het 0., de Ooslerpoort en de Heerepoor t in het Z. en de
Aapoort en de Kranepoor t in het W. Het Kleinpoortje dient
slechls voor voctgangcrs. Behalvc deze vond men vroeger binnenwaarts
«og twee poorten van de oude versterking, als twintig of dertig sobreden
van de Nieuwe-Apoort ééne, die den naam droeg van O u d e-
Apoor t , gestichtin 1317, en op het einde der Oude Poelestraat eene,
bekend onder den naam van Poelepoor t , gebouwd in 1336. Het
metselwerk van beide poorten , maar voor-al dat van de Poelepoort was
zeer net en kunstig, en werd door alie vreemdelingen en kenners be-
wonderd. Deze beide poorten zijn lang ingerigt geweest tot bewaar-
plaatsen voor schuldenaars , en tot gevangenhuizen voor burgers, die
misdreven hadden , of daarvan beschuldigd werden, waarom op xeder
daarvan een Raadsdienaar als Cipier woonde ; doch in den zomer
van het jaar 1828 werden beide afgebroken, nadat van elke poort
twee teekeningen waren gemaakt, welke vervolgens in plaat zijn uitgegeven.
. . , . ,
Aan de oost- en noordzijde der stad vindt men wel smgels, maar
uit hoofde van den kleibodem onbeplant; aan de noord-oostzijde mist
men den singel, doch een fraaije buitensingel loopt van de Ooster-
tot bij na aan de Aapoort, waar de weg längs de gracht met boomen
is beplant. Het gebrek aan wandelinosbewoog de Regering om eene groote
kamp lands tusschen den Heerenweg en den Oosterweg le koopen , en
tot een sterrebosch aan te leggen, gelijk ook de beide gemelde wegen
, tot aan de nieuwe werken, met eiken en beuken te bezetten,
welk hout, vrij welig groeijénde, den stedeling eene aangename wan-
deling verschaft, wáartoe ook dienen de met ijpen beplante wallen ,
van waar men een schoón gezigt heeft op de omliggende landouw.
De grootle der stad, na den uitleg in de zevcntiende eeuw , waardoor
ten Noorden eene groote ruirote, en ten Oosten de oude voorstad van
het Schuitendiep er binnen gebragt werden, is vrij aanmertelijk, daar
de wal den wandelaar anderhalf uur bezig houdt. De lengte, van de
Heerepoort lot aan de Boteringepoort, is een klein half uur gaans ,
maar die van de Steentilpoort tot de Aapoort iets minder. Naar gelang
echter van die ruimte , is de stad, zoo als zij nu is , met sterk be-
bouwd, wegens de grootte van sommige turnen, dpene plaatsen en
markten , doéh de oude stad is zeer digt betimmerd. Voorts heeit z ij
doorgaans re g l straten , is zeer regelmatig , als loopende al de hootd-
straten op de Grootemarkt en daaraan gelegen Yischmarkt ui t , en zij be-
hoeft, zoo min ten opzigte van fraaiheid der gebouwen, als van aan-
gename gelegenheid, voor eene van Neerlands steden te wijken.
G r o n in g en wordt binnen haré muren doorsneden met grachten, naar
de wijze van vele Nederlandsche steden , met fraaije linden beplant,
waardoor zij eene druk bezochle wandelplaats opjeveren. Buiten het
Damsterdiep en het Boterdiep vormen het Schuitendiep ende Aa, daar
zij behalve de eigenlijke zamenloop, nog door een gegraven gnit, het
Zuiderdiep genaamd, vereenigd zijn , eeneiland, hetwelk men gewoon-
lijk voor de oude stad houdt, terwijl men de daar buiten gelegene
huizen rangschikt tot de nieuwe. Over deze opgemelde grachten liggen
achttien bruggen , waaronder drie van hout. Wegens de stoutheid van
het werk, munt uit de gemfetselde Boteringeboog , gemaakt in 1703,
die in het midden eene zoo geringe dikte heeft , -dat iemand, on-
kundig van hetgeen een welingerigte boog dragen kan, schrikt als
hij in den zomer twee of drie hooiwagens te gelijk , waarvan leder ge-
meenlijk twee duizend ponden voert, er over ziet rijden ; zijn de deze
boog lang 39 voet en 4 duim. (9 eil. 7 palm. 3duim.), breed 33
voet en 6 duim (6 eil. 3 palm. 4 duim.) en 27 duim m het midden
dik.