394 I R I.
L an d , ook F rie slan d tu ssch en de Ecms en de L auw ers,
en nu j naar de stad Groningen, alleen Groningerland wordt ge-
naamd. M enco noemde het, om aan te duiden de landen , die rondorn
de stad liggen , F ris ia C irc a ria , in de landtaal de F r i e s c h e
Ommelanden. A damus B r em en s is noemde bet, zeer verkeerdelijk,
naar een beroemd deel daarvan, het g ra a fsch ap van Fivelgo.
Van die, welke aan den oostkant der Lauwers wonen, werdt het
K le in -F rie s la n d geheeten. Onder die benaming komt het o. a.
voor in de smeekschriften, Keiz^r F r e d e r ik III aangeboden , om het
hurgemeesterlijk gebied der Groningers tot over de Lauwers uit te
breiden. Deze drie deelen behooren tbans tot ons Vaderland, de ove-
rigen tot het koningrijk Hannover en het hertogdom Oldenburg. Het
vierde zeeland lag tusschen de Eems en de Jade, en wordt, door
A d am u s B r em e n s is , naar het voornaamste gedielte E em s e rla n d t
(Amisiana) of Emisgoo, doch hedendaags in het gemeen Oost-
F rie s la n d genaamd. Het vijfde zeeland lag tusschen de Jade en de
Wezer, hetgeen het O v e r j a d e n s c h e wordt genaamd. Het zesde
is tusschen de Wezer en de Elve. Het zevende tusschen de Elve en de
Eider (Egidora) en een weinig verder, waar de naam van Strand-
Friczen nog in gebruik is. Over deze aldus gemaakte zeven afdeelin-
gen of zeelanden denken echter vele geleerden anders,. ,en bepalen
dezelve tusschen het Vlie en de Wezer, in 1 Westergo, 2 Ooster-
go, 3 Humsterland enz. en Hunsingo, 4 Fivelgo enz., 8 Emisgo,
6 Ostringen met Norder-, Harlinger- en Wangerland , en 7 Rustinge,
van w'elke het eerste en tweede zeeland onder den bisschoppelijken
stoel van Utrecht, de drie volgende onder die van Munster, en de
beide laatsten onder die van Bremen hehoorden. Voor dit gevoelen
zijn de gronden te vinden in een werkje, te Berlijn in 1836 uitgeko-
men (1 ).
De meeste geleerden beweren , dat de naam van F r ie z e n afkomstig
is van vrij , om te beteekenen, dat de F b ie z e n groote liefhehbers en
voorstanders van de vrijheid zijn geweest, en deze naamreden is in-
derdaad zeer waarschijnlijk, dewijl die lof den F r ie z e n waarlijk toe-
komt, die ook daarom, zeer lang, de vrije F r ie z e n genaamd zijn,
Wat den oorsprong en de afkomst der F e ie z e n betreft, zoo telt Suf-
f b id e s P e t r u s (2) vijf gevoelens daaromtrent op, van welke hij het laatste
aanneemt. Het eerste gevoelen is , dat de F b ie z e n van Hyperborische
Volkeren zouden afkomstig zijn, maar dit heeft eigenlijk geen voorstan-
der, en H o p p e r e s , die voor dat gevoelen wordt bijgebragt, zoekt alleen
waarschijnlijk te maken , dat de oude F b ie z e n hunne leer van de Hyperborische
Volkeren ontvangen hebben. Het tweede gevoelen is dat
van eenen Karthuizer, met name R e in e b u s , die, op eene belagchelijke
wijze, beweert, dat de F b ie z e n de nakomelingen zijn van een deel Joden,
die door V e s p a s ia n u s , na het innemen van Jeruzalem, in het leven
werden gelaten , en door hem herwaarts in ballingschap zouden gezünden
zijn. Het derde gevoelen levert T r it h em iu s op, schrjjvende, dat
Cromo , een Koning der Franken, eenen zoon had, F r is iu s genaamd;
dat deze F r is iu s met de goedkeuring van alle de Franken, Koning van
Friesland is geworden, onder voorwaarde, dat de Köningen van Fries-
(1) Die fü n f Miinsterechen Gaue und die sieben Seelands Friesland's , von Leopojld VOJf
Ledehu h .
{2) De Origine Fris., Jib. I , Kap. 19 , 20 f 21.
F R Ë 398
land onder de Franken zouden staan; dat zij jaarlijks voor eene schatting
zouden leveren 260 koeijen, en dat zij de Franken en hunne bondgenoo-
ten in allé oorlogen zouden helpen. Deze F r is iu s nu zoude den naam
aan de F r ie z e n gegeven hebben.. Het vierde gevoelen is , dat de
F r ie z e n zouden gesproten zijn uit de oude Phrygiers en Trojanen , van
welken G r e n u s , een Trojaan, in deze gewesten al vlugtende geland, al-
daar eene stad zoude hebben gebouwd en naar zijnen naam Groningen
genoemd ; maar aan het geheele land zoude hij den naam gegeven hebben
van Phrygen of Phrysia , zoodat de naam van F r ie z e n gelijk zou zijn
aan dien van Phrygesinz. Maar de oudste en beste schrijvers weten
van zulk eenen oorsprong der F r ie z e n niet, en, alwat daarvan gezegd
wordt, geschicdt zonder een eenig goed bewijs. Het vijfde , hetwelk
door S u f f r ib u s P e t r u s , H a m c o n iu s , Occo S c a r l e n s is , C a p p id u s S t a u r ie n -
s i s , A l v in u s en andere Friesche Schrijvers voor eene vaste waarheid
wordt aangenomen , maar even zot is , hestaat daarin, dat F r is o of
F r e s o , een Koningszoon uit Indie, de stamvader der F r ie z e n is , en
dat de voorouders van dien Prins het gebied hebben gevoerd in zeker
landschap , dat de naam had van B e n e d ic ta F resia. Dit landschap,
zoo als S u f f r ib u s P e t r u s (1) naast gelooven zou, is Prasia, welks inwo-
ners bij S t r a b o vermeld slaan, onder den naam van Prasiö, doch van
P a u l u s O b o s iu s Prasidæ en van C u r t iu s Panhasii genoemd worden. Het
eenigste, dat men, als geloofwaardig kan aannemen, is, dat de F r i e z
en van de Germanen of Duitschers afstammen en daarmede één volk
geweest zijn, gelijk hunne zeden en taal genoegzaam te kennen geveu.
De oude F r ie z e n , die kort na C h r is t u s hebben geleefd, bekennen zelve,
in zeker aanmerkelijk geval, door T a c it u s opgeteekend , dat zij van
Duitschen bloede zijn.
De eerste, die van de Romeinen de F r ie z e n bezocht, is geweest
D r u s u s , de stiefzoon van O c ta v ia n u s A ug u stu s en halve broeder van
den Keizer T ib e r iu s . Deze door eene grift den Rijn met den IJssel
vertenigd hebbende , tastte hen met zijne vloot in het midden aan.
Tot in de Noordzee voortgevaren zijnde, heeft hij met hen een verbond
gemaakt en hun eene kleine schatting opgelegd, zonder eenen Land*
voogd of Bestuurder over hen te stellen , uithoofde van de groote dienst,
die zij hem in den oorlog, zoo te water als te land , tegen de Cauchen,
bewezen hadden. Nadat D r u su s overleden was, kwamen van tijd tot
tijd voorname Hoplieden van de Romeinen, om die schatting te
innen. Aangezien echter deze laatsten de schatting op eene ondrage-
lijke wijze verzwaarden, hebben zij den teugel van gehoorzaamheid en
een vreedzaam gedrag afgeworpen , en de Romeinsche krijgsknechten ,
die het bewind over de schatting hadden , aan kruishouten opgehan-
gen. Nadat zij nu een weinig daarna het leger van Opper en Ne-
der-Germanië, dat de Landvoogd Lucius A p r o n iu s , met eene vloot längs*
den Rijn, om de krijgslieden te ontzetten, derwaarts gevoerd had, verklagen
en op de vingt gedreven hadden , hebben zij den Romeinscheir
Landvoogd O l e n n iu s op zijn kasteel Flevum belegerd en verwoDnen , en
zieh in vrijheid gesteld. Hierdoor verworven zij zieh grooten roem,
te meer, omdat zij, die over het Ylie woonden , en zieh toen in den
grootsten nood bevonden, bijna alleen, ten achtsten male, het gevecht
hervat en tot den volgenden dag voortgezet hebbende, eene roemrijke
overwinning, op een duhbel leger, hebben behaald. Als nn het
juk, dat zij gedurende veertig jaren lang met geduld of ongeduld
6
(1) Do Originibus F r is ia , lib. U If Kap 6