der Vereenigde Nederlanden heeft uitgemaakl en ddstijds zamengcslctd
was u it: de Slad G ro n in g en , met haar grondgebied, de Stads-
ta f c l geheeten ; de Omn ielan d en , in H u n singo, F ive lgo en
het W e s te rkw a rtie r verdeeld ; de beide O ld am b ten , vroeger
door den naam van Wold-Oldambt en Klei-Oldambt onderschei-
den, en bet Go o r e g t ; en 2) uit het vroeger tot de Generaliteitslanden
behoord hebbende Weste rw olde , benevens de dorpenBellingwolde
en Blijham. Deze prov., thans naar hare hoofdplaats G ron in g en ge-
naamd , grenst N. aan de Noordzee of de Wadden, N. 0. aan den
Dollart en de Eems, 0 . en Z. 0. aan Oost-Friesland en Munsterland,
beide Koningrijk Hannover, Z. aan de prov. Drenthe, W, aan het
voorm. riviertje de Lauwers, die het van Friesland scbeidt, alsmede
aan de Lauwerzee.
In de geschiedenis dezer provincie bespeurt men niet alleen eene
overeenstemming, maar zelfs veel gemeenschap met die van het nabnrige
Friesland, terwijl haar noordelijk en oostelijk, en dus grootste gedeelte
trouwens, door een en betzelfde volk, onder den gemeenen naam van
Friezen bekend, ten allen tijde is bewoond geweest, hebbende het zuide-
lijke gedeelte, t. w. bet Gooregt en Westerwoldingerland , waarvan het
eerstgemelde oudtijds onder Drenthe bad behoord , zieh echter doorgaans
aan de Friezen aangesloten. De bewoners van dit grooter gedeelte, de
Overlauwersche Friezen, met welken naam zij van die ten W. van de
Lauwers onderscheiden werden , waren even zoo vrijheidlievend van aard
als de anderen, en hebben , sedert den tijd van Keizer K a k e l den Groote,
die reeds , op het einde der aebtste eeuw , begon te regeren , onder het
bestuur hunner eigene Regenten, bunne vrijheid met allen ijver zoo
verre gehandhaafd, dat zij , als behoorende tot het rijk, alleen ’sKei-
zers oppermagt erkenden, zonder aan schattingen of eenige andere
teekenen van volstrekte afhankelijkheid onderworpen te willen zijn.
Keizer H e n d r ik III heeft het eerst, in het jaar 1040, het voorschre-
ven zuidelijk gedeelte of het G o o reg t, hetwelk toen behoorde tot het
naburige" graafschap Drenthe , aan de St. Maartenskerk te Utrecht,
en aan B e b n u l f , der twintigsten Bisschop van Utrecht, met wien hij
grootelijks bevriend jwas , geschonten , waarvan de oorspronkelijke
giftbrief op het Rijks arebief nog in wezen is ; welke gift, in vervolg
van tijd, door onderscheidene Duitsche Keizers is bevestigd (1). Tus-
schen de oudheidkundigen wordt reeds sinds vele eeuwen getwist, of
de stad Groningen onder die gift mede begrepen zij geweest , of niet:
wij willen dit niet beslisscn; voor beide gevoelens kunnen gewigtige
gronden worden bijgebragt. De zaak zelve heeft in allen gevalle , voor
en na , bij de stad Groningen, grooten tegenstand geleden , daar zij niet
wilde toegeven , dat de Keizer, met het Gooregt, ook bunne vrije stad
aan den Bisschoppelijken stoel had gegeven of konde geven. De Bisschoppen
stelden aldaar wel bunne Stedevoogden , hetzij dan ,alleen over
het G ooregt, hetzij mede over de stad , aan, doch die dikwerf met de stad
overhoop lagen, en, door heerschzucht aangespoord, niet zelden tegen
bunne eigene Landheeren opstonden , waardoor onderscheidene oorlogen
met verschillenden nitslag zijn gevoerd. Bovendien leeren de gedenkschrif-
ten dier Provincie, dat, hoewel de stad Groninge n en het Gooregt
den Bisschoppen van Utrecht in het kerkelijke onderdanig waren , de
(4) Zie over den giftbrief van 1040 Prof. A. Ypeij en Mr. H. 0» F e i th , Oudheden ta n k e t
Gooregt en Groningen, ontleend u it den g iftb rie f va n H e n d r i k I I I , aan de S t Maartenekerk v a n
Utrecht. Gron. 1836 , en Tegenwoordigfe Staat van Stad en Lande, ]>, I , bl. 107.
O m m e lan d e rs echter benevens die van het O ld am b t, en Westerwolde
de Bisschoppen van Munster voor bunne Kerkvoogden erkenden,
als welke het geestelijk regtsgebied, van de eerste tijden af aan , gestadig
o v e r deze landen hebben uitgeoefend. Sommigen meenen , dat een gedeelte
van het O ld am b t, met Reyderland , in de veertiende eeuw, behoord
hehbe tot de Diocese van Osnabrug (1). Wat de geschiedenis van dit
gewest betreft , zoo hebben de Groningers zieh telkens in de binnen-
landsche beroerten der Schieringers en Vetkoopers ingewikkeld, welke,
met het begin der veertiende eeuw , een aanvang hebben genomen ; meer
dan 200 jaren geduurd en schier den geheelen ondergang der landzaten,
door wederzijds moorden, plünderen en branden, ten gevolge hebben
gehad. Oorspronkelijk waren de Schieringers de vrijheidsgezinden , die
niet wilden dulden , dat het volk door vreemde Heeren overheerscht
werd, terwijl de Vetkoopers, die de meer aanzienlijke en rijkste land-
bezitters bevatteden, tot het aannemen van vreemde Heeren, waardoor
zij meenden in hooger aanzien te klimmen , meer genegen waren. Deze
beroerten waren wel het eerst in het Wester-Lauwersche Friesland ont-
staan, maar sloegen weldra tot de provincie G b o n ik g en en tot Oost-
Friesland over, wordende in den beginne en doorgaans de Schieringers
door de stad G ro n in g en , en de Vetkoopers door de Ommelanden
begunstigd. De Graven van Holland poogden zieh van dezen verwarden
toestand van zaken te bedienen , om ook deze landen onder hunne heer-
schappij tebrengen, en wel voornamelijk, sedert de Wester-Lauwersche
Friezen, in 1393, een verbondhadden aangegaan met F b e d e b ik v an B lan k
e n h e im , den een en vijftigsten Bisschop van Utrecht, ten einde zieh te
verzetten tegen de onderneming van A l b r e c h t , Hertog van Beijeren, die,
destijds Graaf van Holland züjiuie, eenen togt over de Zuiderzee naar hunne
provincie beraamd had. Deze togt had desniettemin zijnen voortgang,
en daar gemelde Hertog, door de voornaamste Vetkoopers ondersteund
werd, slaagde hij zoo wel, dat hij in 1398 door de Wester-Lauwersche
Friezen werd gehuldigd, en dat zelfs eenige Ommelander Heeren
hunne kasteelen en bijzondere landgoederen niet alleen, maar zelfs de
Ommelanden, waartoe zij geheel onbevoegd waren, aan hem als een
leen opdroegen , en hem onder zckere voorwaarden tot hunnen LeCnheer
erkenden (2). Wat in de O m m e lan d en geschiedde , deden ook de
magtige Hoofdlingen, G o ck in g a en H o u w e b d a , in het Oldambt j zij
droegen van dat landschap den rechten eygendom aan A l b r e c h t op, mit
allen heerlicheyden, slooten ende gueden ten erfleen (3). Deze onder-
werping was echter van körten duur , want daar de Hollanders, door
den Sterken tegenstand der Schieringers, daarna geheel Friesland moes-
ten verlaten, namen de Ommelander-Friezen de gelegenheid waar, om
het geheele Hollandsche juk van de schouderen te werpen. De, Vetkoopers
in de Ommelanden , die het met den Hertog eens waren geweest
| hierdoor hunne zaken verachterd ziende, namen tegen de
stad, die doorgaans de vrijheidsgezinde Schieringers ondersteunde,
hunne toevlugt tot Bisschop F b e d e b ik van B l a n k e n h e im . Hieruit rees een
(1) D rib s s e n , Monumenta Groningana , pag. *24 en 442. Eene oorkonde van 1276 bij Niesert 9
Mnnst. U r k b .y I, 7 5 , schijnt daarmede in etryd. Zie ook LfiOP. VON Lb d b b ü r , die fü n f. Munst.
Gauen enz. s . 74 en 75.
(2) Over den Hertog v a n B e i i b r e n , zio den Tegtnwoordige S ta a t v a n Stad en L a n d e , D. I»
b l. 113 en volg.
P ) Driessbn , Monumenta Groningana, pag. 841»