Storni mislukte. Hij stootte tegen eenen vreesselijken rötskiompr
waarop de vijand geschaard was , welke hem, onder een geducht ge-
weer- en kanonvuur, met eene bagelbui van steenen begroette. De toe-
gang was zoo digt met struiken bewassen , en zoo bezaaid met ijzeren voet«
angels , dat hij zijne barrevoets gaande Soldaten er bezWaarlijk door konde
krijgen. Hij was dusgenoodzaaktterug tetrekken en ging eenige passen
achterwaarts, alwaar hij zijrten tröep verzamelde. Hij beproefde eenen
tweeden storiü v welke eveneens weder mislukte, waardoor de vijand, stout-
moediger geworden, zieh verzamelde, en tweemaal met de pieken op hem
aanvielen ^ maar de onzen sloegen ook deze aanvallen telken reize zoo
duchtig af, dat de vijand bet niet meer waagde dit te beproeven. Hij nam
toen een tiental Sumanappers met den Tweeden Luitenant M e i j e r , en zoebt
eene betere naderingsplaats te vinden ; maar de vijand , welke door zijne
hoogere standplaats, alle bewegingen der onzen kon gadeslaan , ontdekte
dit, en maakte weder een levendig vuur op ben, waarbij de luitenant M e ije r
en een Europeescb Eorporaal vrij zwaar gewond werden. Ook in het-
aselfde oogenblik , kwam de Tweede-Luitenant S tokbroo , die ook in
zijne onderneming mislukt was , met zijne Mangkö-Negoro’s terug. De
Luitenant-Kolonel beproefde nog ten vierde en vijfde malen zieh mees-
ter te maken van de sterkte, ma^r daar hij zeer verzwaikt was,
door het peloton dat de Kapitein R oeps had mede genomen, ter ver-
volging der eerst ontmoete muitelingen , zoo konde bij tegen dezen
vijand , welke door de mislukte pogingen der onzen , zeer verstout was
geworden , niet meer dan een peloton geregelde Sumanappers gebrui-
ken , daar bij , ter vöorköming van ongelukken ,> de Amboinezen in
reserve moest houden. Ziende dat alle zijne pogingen te vergeefs waren,
zoo nam bij eene sterke Stelling, digt aan de vijandelijke benting.
Een kleine troep vijanden kwam bem intusschen, van de achter hem
liggende hoogten, verontrustein en beschielen. Hij zond eenige jagers
van Mangko-Negoro op ben af, die den vijand dan ook verdreven.
Ziende, dat zij hem niet uit zijne Stelling konden verdrijven, staken
zy de drooge alang-alang in den brand , höpende hem door het vuui
te verjagen. Intusschen had bij een briefje aan den Kolonei C o c h iu s
geschreven, welke beneden bet gebergle was gebleven met de kolonne
van den Majoor Cox van S pengler , waarbij hij bem kennis gaf,
dat hij geen meester kon worden van de benting, en om bijstand
verzocht 3 te meer, daar hij nog niets öntwaarde van de tiende kolonne
, en ook de Kapitein R oeps , met bet Pelöton Sumanappers, nog
met terug was. Eenigen tijd daärna kwam deze laatste, met het
grootste gedeelte van zijne mansebappen ,- aan. Nadat deze genoeg-
zaam uilgerust waren, werd ten zesdemäle de storm beproefd. De
Hevelhebber gaf last aan den Luitenant S tokbroo 3 om, met de Mangko-
Negorosche jagers, de vijandelijke benting ter linkerzijde te bekrnipen,
en zond dadelijk den Kapitein R oeps met een peloton Sumanappers
derwaarts. De overige Mangko-Negoro’s liet bij weder ter regterzijde
den berg beklimmen, en deed toen den stormmarsch slaan. üitmaal
gelukle het de onzen tot in bet kampement des vijands door te
dringen. Toen eersl zagen zij | dat een rötsklomp, 30 & 40 voeteri
koog ■>, geheel rondom de steile benting lag, waarop de vijand zieh
geveStigd had. Hier bleef nu niets meer over dan legen deze rots
op te enteren. Een Sergeant der Mangko-Negoro’s , S otoodekto, was
de eerste, welke het beproefde en ook boven kwam, wiens voor-
beeld door den Kapitein R oeps , den Twcede Luitenant S tokbuoo , den
Luitenant der Mangko-Negoro’s ; S oeea P b a w i r o , den Sergeant M bktoh
o ho, den Korporaal D rodo , de Sumanapsche Fuseliers H o e sa , T je t r a
en K amsie , dadelijk gevolgd werd, zoo dat meest allen gelijktijdig
boven kwamen. Met onbegrijpelijk veel moeite moesten zij längs de
afgeschoten wortels van eenen bovenstaanden waringieboom openteren;
ook was het geen hunner mogelijk hun geweer mede te nemen , zoodat zij
zieh van bunne krissen en sabels moesten bedienen. Verscheidene anderen
beproefden het eveneens, maar stortten weder neder. De eerstgenoem-
de Sergeant der Mangko-Negorosche troepen, S o u rodehto, raakte dadelijk
handgemeen met het voornaamste Hoofd, welken hij, na zelf
reeds verwond te zijn , nederstiet, en hier stortten overwinnaar
en overwonnene zieltogend op elkander. Roemvol is die Sergeant ge-
sneuveld , en zijn overwonnen vijand was de zoo zeer beruchte J omogolo.
Een Priester, genaamd H adja H a u et G ouran , van den Pangerang-Bey,
was J omogolo komen bijspringen, maar werd ook door S oüroderto verwond
afgcslagcn, en door den Sergeant M ertorono afgemaakt, welke
zijnen ongelukkigen krijgsmakker een weinig te laat ter hulpe snelde.
Allen, die men er vond, werden ter neder gestooten, en er werden
1 twee- en 1 eenponder, metalen kanon, 1 ijzeren eenponder, 13 geweren,
verscheidene pieken, klewangs en krissen, 3 trommen en 1 trompet;
ook een groote voorraad van kruid, in eene k ist, zeer wel vervaardigd
en in goede kardoezen, alsmede 2 groote linnen zakken reservekruid
en meer dan 200 metalen kogels buit gemaakt. In het bivouac vaa
den vijand kregen zij nog een twintigtal schoone paarden, waarbij
dat van J omologo. De meeste muitelingen waren van de rots afge—
sprongen , en ook velen hadden zieh längs een vastgebonden sarong
laten afzakken; evenwel telde men een twintigtal dooden, waaron-
der nog erkend werd een zoontje van J omogolo , door een geweerkogel
gesneuveld.
GEGER-BADJ1NG, voorm. d. in Oost-lndie, op het Sundasche eil.
Jam, resid. Kadoe, ads. resid. Magelang.
Het was een schoon uitgestrekt d., met twee groote pendoppen ,
toen het, den 1 8December 1827, door de onzen verbrand werd, nadat
het, een dag te voren, door de muitelingen verlaten was.
GEGER-BIENTANG , kaap in Oosl-Indie, op het Sundasche eil.
Java , in de Preanger-regentschappen.
Het is een der voorgebergten van de Gede, welke, ten gevolge van
de aanhoudende regenbuijen der maanden December 1831 en January
1832 , op drie verschiilende plaatseri ingestort is. Deze instorting
besloeg eenen omtrek van nagenoeg 4400 v. r.
GEGIESSIEK , distr. in Oost-lndie, op het Sundasche eil. Java,
resid. en reg. Cheribon.
GEGIESSIEK, d. in Oost Indie, op het Sundasche eil. Java, resid.
en reg, Cheribon, distr. Gegiessieh.
GEHUCHTEN (TWEE-), geh. in de Meijerij van ’s Hertogenbosch ,
kw. Peelland, prov. Nootd-Braband. Zie T w e e -G ehdchten.
GEHUCHTEN (ZES-), gem. in de Meijerij van 's Hertogenbosch ,
kw. Peelland, prov. Noord-Braband. Zie Z es-G ehochten.
GEIG, groote hoeve in de heerl. Pettingen, grooth. Luxemburg,
kw., arr. en 4£ u. N. N. W. van Luxemburg, kant. en 1J n; N. W.
van Mersch, gem. en J u. N. van Buvingen.
GEIJERSHOFF , geh. in de meijerij Becli van het balj. van Echternach,
grooth. Luxemburg, kw. en 2£ u. N. W. van Grevenmacher,
arr. en 4 u. Z. O. van Diekirck, kant. en 1£ u. Z. Z. W. van
Echternach, gem. en £u. N. van Bech, aan de helling van het gebergte.