504 FA R .
eertijds eenen driesprong, waar men meende des nachts een spook
te zien. Het Uiterdijk- of Buitendijksche land , aan de Eems, is zeer
afgenomen. Hier plagt weleer de galg te staan ; de laatste, die er
aan werd opgehangen , was eene Heidin (Zigeunerin).
F armsum is de gcboortepl. van den Oudheidkundige N icol aas W esten-
dobp , geb. den 11 Febr. 1773, den 8 Julij 1836, als Fredikant te
Losdorp.
In het jaar 1818 werd de kerk te F armsum, benevens de meesle
huizen,' door de Saksen, die eenen strooptogt uit Appingedam deden,
in brand gestoken, terwijl de inw. werden uitgeplunderd, vermits bunne
vijandcn zieh in dat d. genesteld hadden.
Over de proostdij ontstonden in de dcrtiende eeuw , na den dood
van G eyko of G a ik o , die in het jaar 1223 voorviel, groote opschud-
dingen en onheilen , doordien zekere R odbernus , een zeer vermögend
man , het bij den Bisschop van Munster zoo had weten te bekuipen ,
dat die proostdij begeven werd aan zijnen zoon, die nog een klein
kind was. W ilbertus E ppinga , ook een magtig Edelraan, bij zijne
landgenooten wel gezien en een vijand van R odbebnus, kreeg het Volk,
dat lang reeds gemord had over de knevelarijen en willskeur der proosten
, in 1271, op zijne band , waarbij zieh alle de Reiderlanders, Eem-
landers en Oldambtsters, nevens die van Rroekmerland voegden, en
stookte het volk zoo op, dat zij de huizen in brand staken en de Dekens
zelve in die streken vefvolgden. Toen trok men gezamenlijk naar het
huis van Farmsum , waar R odbebnus woonde, maar dit was een sterk
gebouw, en in dien tusschentijd van alles voorzien ; hetwelk, gepaard met
een gerucht, als of de Fivelgoers op de been kwamen , om dit ge-
weld te wreken , de belegeraars onverrigter zaak deed aftrekken , met
het voornemen, om met eene sterkere magt weder te komen , en daarbij
hooglijk misnoegd op die van Fivelgo. Dezen eebter, ongezind om
met R odbebnus te deelen in de rampspoeden eens oorlogs , vorderden
van hem genoegzame borgstelling, voor alle de nadeelen, die zij
om zijnentwille konden lijden , of dat bij gebreke van dien zij hem aan
zijn noodlot zouden overlaten. S nelgeb van ScHABmERen andere groote
landbezitters hadden dit volksbesluit, waarschijnlijk uit afgunst tegen
hem , doorgedreven. R odbebnus zag dus vooruit, dat hij, of door des
vijands overmagt, of door de verlating zijner landgenooten, bezwijken
moest, waarom hij zieh in tijds met zijne goederen en zijn gezin
hergde. Zijn huis werd nu verwoest, hetgeen de Bisschop zoo euvel
opnam, dat bij al het volk in den han deed, met verbod om onder
hen eenige godsdienstige plegtigheden te verrigten. Het minst be-
kreunden zieh hierover de Oldambsters, die bunne Priesters dwongen
de kerkdiensten waar te nemen, en , bij weigering , het land uitjoe-
gen. De Bisschop bewoog wel, het volgende jaar, de volken aan de
Noordzee, toen hier een zware hongersnood en sterfte van vee was,
om geen koren of andere levensmiddelen aan de Oldambtsters en Eem-
landerstoete zenden, maar overwon daardoor, hoe sterk dit ook knelde,
hunnen wrevel niet. Deze inwendige twisten en volksoproeren werden
eindelijk bij den beroemden Bisschop E verhabd’s brief, van den 18 Maart
1276 , bijgelegd en gestild , waarbij tevens aan de knevelarij der Proosten
en Geestelijken , paal en perk werd gesteld. Deze opstand , en die,
welke kort te voren in Kennemerland begonnen , en door toedoen van
G ijsbrecbt van A hstel zeer noodlottig voor den Utrechtschen Kerkvoogd
uitgevallen was, deden dan ook misschien den Bremer Bisschop zien,
hoe gevaarlijk het was, de landzaten te sterk in het harnas te jagen;
FA R . 308
waarom hij , in 1273 , te Norden gekomen, betere orde stelde op
de bezorging der geestelijke regtspleging. Een gedeelte van Oost-Fries-
land stond onder zijnen Bisschoppelijken staf, een gedeelte van de
Ommelanden , het Oldambt en Westerwolde in Gröningerland, lagen
onder dien van den Bisschop van Munster, doch de stad Groningen ,
met het Gooregt, was geestelijk onderhoorig aan den Bisschop van
Utrecht.
Den 19 Januarij 1814, werd dit d. het ongelukkige slagtoffer van
de maatregclen der Delfzijl bezet houdende Franschen, om in liunne
beboeften te voorzien, en zieh tegen aanvallen van buiten te beveiligen.
Eerst liet de Fransche bevelhebber het vee en den voorraad van
levensmiddelen der inwoners binnen de vesting brengen ; vervolgens
deed bij een groot aantal huizen , welke hem in de middelen tot zijne
verdediging hinderden , afbreken , en eenen korenmolen in brand ste-
ken , waardoor meer dan de helft van dit seboene dorp is vermeid
geworden. Later is bet echter weder herbouwd.
FARMSUM, voorm. bürg in Fivelgo, prov. Groningen, 0. van het
d. Farmsum.
Deze bürg, welke in het water was opgetrokken, was vroeger het
eigendom van bet oude geslacht R ipperda, waarom het ook veelal het
slot van R ippebda genoemd werd, en is later door huwelijk op dat
van R engebs overgegaan.
In het jaar 1401 , werd dit slot door de Groningers en Schieringers
belegerd. In het eerst onmoetten zij eenen geweldigen tegenstand , doordien
het van verscheidene bonderden zeeroovers bezet was , die er hei-
melijk ingebragl waren ; maar toen de aanvallers zieh te Appingedam
van het noodige tot een geregeld beleg voorzien hadden , dwongen zij
het slot ras tot de overgave, waarbij zij echter de wreedbeid gebruik-
ten, om de overgeblevene manschappen in het water te werpen en
alzoo te doen verdrinken. Het slot zelf werd gesiecht, en de oude
H ajo A ddinge van W esterwolde , Heer van Wedde, die bij deze gele-
genheid in bunne banden viel, naar Groningen opgezonden, alwaar hij
onderscheidene jaren heeft gevangen gezeten.
Toen in het jaar 1430 het grootste gedeelte van Hunsingo en Fi-
velgo, waaronder zelfs Appingedam, de vorige verbindtenissen met
Groningen vernieuwde, en , met erkentenis van het regt des Stapels
en beroep der vonnissen, een verbond aannam , gelijk aan dat der
Westerkwartierders, streed dit te veel met het belang der R ipperda’s ,
H ouwerda’s en andere Hoofdlingen, die, woonachtig aan den Eemskant,
hetzij omdat zij van daar eenen voordeeligen handel dreven met de
Hamburgers, in dien tijd meesters van Emden; hetzij omdat zij de
aanvallen der Hamburger zeelieden vreesden , dan dat zij van hunnen
kant geene verhindering daarin zouden hebben zien te weeg te brengen.
In deze toedragt van zaken, kwam W illem W pchering. als 01-
derman van het stads stapelregt io de heerlijklieid van Ripperda,
te F armsum , alwaar hij in eenen oploop, hierdoor vercorzaakt, dood-
geslagen werd. Euvel nam dit de stad en eischte den dader en andere
schuldigen op. R ipperda weigerde zulks, waarop men hem met geweld
daartoe zoebt te dwingen. Dewijl echter niemand van den naburigen
adel zieh zijne zaak aanlrok, werd hij ras genoodzaakt, hoewel op
vrij harde voorwaarden, eenen zoen met Groningen aan te gaan , want
met alleen moest bij het regt des Stapels erkennen, maar ook stads
ezetting op zijn slot ontvangen , en voor den moord van W ichering
V,J*honderd Rijnsche guldens (74)0 guld.) opbrengen.
IV. Deel. g()