592 fr r.
door d« vollende wetten zijn vastgesteld , namelijk: » Dat bet voffo
» ten eeuwigen dagezoude vrij zijn , en naar zijne eigene wetten leven.
» Dat zij alle hnnne oude wetten en gebruiken zouden genieten , zoo als
■» het hun bebaagde. Dat zij älleenlijk aan het Keizerrijk, onder welks
» bescherming zij stonden, eene kleine schatting moesten betalen. Dat
» zij aan niemand anders ondcrworpen waren. Dat zij zieh van wederzijd-
» sehe beleediging zouden onthouden. Dat zij hetgeen hun toebehoorde
j) in vrede volgens de wetten mogten bezitten, en het verlorene wederom
» eischen. Dat zij tot het beslechten van hnnne gaschillcn regters zonden
t hebben, die door eene vrije verkiezing van het volk verkoren zoude wor-
» den, aan den Keizer door eeden verbonden moesten zijn , en die volgens
x de regten des vaderlands over de twistgedingen uitspraak zouden
» doen. Dat de Priesters en alle kerkelijke bedienaren heilig waren. Dat
» de eer der vrouwen en maagden bewaard werd. Dat er op alle
y> misdaden eene boete gesteld werd , die in geld, in vee of in andere
» goederen betaald zou w-orden. Dat niemand met de dood kon worden
» gestraft, dan de vadermoorders ,• verraders, struikroovers , brand-
» stiebters, schenders van ’s Heeren wegen en bloedscbenders. Dal
» men zieh van de aangetichte misdaden mögt zoiveren door lijfgeveebt,
» of door gloeijend ijzer, of door ziedend water, of door eenen heiligen
» eed. Dat het iedereen vrij zou staan, zijne zaak zelf voor den
» Regter te bepleiten enz.” Bij velen wordt echter aan de waarheid
van dit voorregt getwijfeld.
Ook wil men, dat Paus L e o , gedenkende de diensten, die de F r ie z e n
hem toen bewezen badden , hun welvaren, door het geven van onder-
scheidene wetten en geregtigheden, heeft willen verzekeren.
Tot landpalen heeft K a b e l de Groote gesteld, naar het Westen, de
Sincfala of Schelde, die door de Sine in de Noordzee viel, en naar
het Oosten , de Wezer, zoodat hij het onderscheid tusschen F r ie z e n en
Saksen weder sebijnt bevestigd te hebben, daar hij het land der Cau-
chen onder hen beide verdeeld heeft. Toen is Friesland gescheiden
geworden in twee boofddeelen, in W e s t-F r ie s la n d , het C is-F li,
dat is : aan dezen k an t van het Vlie , zoo als het in oude Frie-
sche wetten genoemd wordt, of, gelijk B eda het noemt, het Naast-
g e leg en , en in het F r i e s l a n d , beoosten het Vlie tot aan den
Wezer, dat, in zeven zeelanden of kleine staten verdeeld, zieh eenwen
lang als een eigen gemeenebest tegen buitenlandsche heerschappij heeft
staande gehouden.
In deze aloude wetten worden W e st-F rie z en (Frisiones occiden-
tales) genoemd, die tusschen het Flehi en de Sincfala liggen, dat is,
tusschen de twee gaten, welke bij P l in iu s Flevi et Scaldis, en bij ons
het Vlie en het Swin genoemd worden ; bij gevolg waren toen Oost-
Friezen allen , die zieh van het Vlie uitstrekten tot aan den Wezer,
die dan wederom in drie deelen verdeeld werden, als : in het tegen-
woordige Friesland, door de Lauwers (Laubach of Laubeke, Laubachus
of Laubacus, ook wel Laveke), welke zieh, te gelijk met de Hunse of
Unsingis, in de Noordzee ontlastte ; in het tegenwoordige Groninger-
land door de Eems, en in bet tegenwoordige Oost-Friesland door de
Wezer, aan de oostelijke zijde begrensd.
Sommige dier volkstammen badden vroeger hunnen bijzonderen Ko-
ning, die door het volk verkozen werd, en die zonder krenking van
’s volks vrijheden, niet dan eene bepaalde magt uitoefende. Door
K a b e l den’ Groote is die koninklijke regering afgeschaft. Nadat B b ie s -
lan d toen onder het Dnitsche keizerrijk gekomen was, werden onder-
F R I . 395
seheidene deelen door Potestaten geregeerd; welke of de Keizer over
hen aanstelde, of door het volk gekozen werden, maar die in allen ge-
valle de onderdanen als vrije lieden naar hunne eigene wetten regeren
moesten , -terwijl deze slechts eene geringe schatting behoefden op te
brengen. Op deze wyze zijn de F r i e z e n , zoowel die west- als die oost-
waarts van den Vliestroom woonden, onderscheidene jaren na de veiv
deeling der heerschappij van K a r e l den Groote, als onder de bescher-
ming der Duitsche Kcizers, meeslal door hunne Potestaten bestuurd
geworden. Nadat de regtspleging dijor geheel F r i e s l a n d was geregeld,
en bepaald, hoe en in welke gevallen men hooger beroep kon instellen
, en welke zaken voor den Keizer ’moesten behandeld worden, heeft
zieh allengskens eene magt beginnen te verhelfen, die de vrijheid na-
deelig was. In het begin zonden de Keizers uit hun gevolg of van hun
hof Regters naar de Friesche landschappen, zoo ter zake van de boeten
of breuken, welke den Keizer toekwamen, als om er het hoogste geregt
te houden, welke Regters Graven en Misst gebeeten werden. In den
loop der tijden hebben zulke Graven in Holland of het westelijk
gelegen Friesland, eene magt voor al hun leven weten te verkrijgen,
die op hunne erfgenamen overging, a met zeer aanzienlijke goederen ,
welke zij als Vasallen of Leenmannen des Keizers bezaten. Nadat zij
onderscheidene landen bijeen gekregen hadden, hebben zij zieh het
regt van Landsheer of Vorst aangematigd en de vrijheid van het volk
jammerlijk gefnuikt. Op deze wijze is van de F r i e z e n het westelijk
gedeelte afgescheurd, hetwelk ligt tusschen de Schelde en de Kinhem
bij Alkmaar; terwijl de overigen hunne aloude vrijheid-, hoewel me-
nigmaal gekrenkt en verkort door de Noormannen, de Bisscboppen
van Utrecht, de Vorsten van Beijeren, van Saksen , ook van Holland
en anderen, niet zonder veel bloedstorting, zoo van hen zelven, als
van hunne vijanden, treffelijk verdedigden. Intusschen is daardoor
eene nieuwe verdeeling ontstaan, namenlijk in E rfe lijk F rie s la n d
en Vrij F r ie s la n d , waarvan het eerste, door de twee gebroeders,
Keizer L o d e w i j k G e r h a n i c c s of den Duitscher en K a r e l den Kaie, volgens
het getuigenis van A bm o in b s , weder in drie stukken verdeeld is,
en , na de tiende eeuw, den naam van’ Friesland, waartoe het ook
eigenlijk meer in naam dan oorspronkelijk behoorde, met dien van Holland
en Zeeland heeft verwisseld; doch het tweede, dat alleen den ouden
naam behield , werd naderhand ondersebeiden in zeven groote landschappen
, door even zoo vele stroomen of monden van stroomen van
den anderen gescheiden , die men in het algemeen de zeven zeelanden
, als of men zeide: landen aan de zee gelegen, genoemd heeft,
zijnde de verdeeling van K a r e l den Groote toen reeds verdwenen.
Deze zeven landschappen waren meerendeeis weder in goen of gauen,
welke ieder op zieh zelf vrij en onafharikelijk waren en hare eigene
wetten en belangen hadden , verdeeld, maar allen door eenen broe-
derband naauw vereenigd. Volgens sommigen slrekte zieh het eerste
zeeland u it, van den stroom Kinhem of het Gat van Petten, tot aan
het Vlie , zijnde de noordelijke mond van den Rijn, hetwelk naar zijne
gelegenheid en omdat het een gedeelte van het oude westelijke Friesland
is, nog hedendaags den naam van West-Friesland, zijnde die van het
geheel, behouden heeft. Het tweede is tusschen het Vlie en de
Lauwers (Lavica), hetwelk voördezen veeltijds Oost-Friesland, en hedendaags
bij voorkeur Friesland genoemd wordt, dat verdeeld is in
drie kwartieren of landstreken. Het derde is tusschen de Lauwers
en de Eems, hetwelk van daar het O o s te r-L a uw e rs ch e F rie s -