nieuwe oorlog tusschen die van Utrecht en die van Groningen, welke een
heleg der stad Groningen ten gevolge had, dat echter na eenige weken door
de Bisschoppelijken weder moest worden opgebroken. De stad, bijge-
staan door hare bondgenooten, keerde nu hare wapenen tegen de Edelen
der Vetkoopers, en nam hunne sloten in , en, onder dezen , dat van
E e l k « G o c k in g a te Zuidbroek , den magtigsten Heer in het Oldambt.
Dit kasteel wcrd verwoest, en de stedelingen besloten den dag dier
mnemmg en verwoesting , in het vervolg, jaarlijks plegtig te vieren ,
te meer, omdat de ondergang van dat hnis en het huis van M en n o
Hodwerda , welke beide geslachten genoegzaam alleen in het bezit der
heerlijkheden en regtstoelen in het Oldambt waren , deze landstreek
in banden der stad leverde, welke daarvan , tot aan de omwenteling
van het jaar 179o, in hezit gebleven is. Inmiddels bleef de Bisschop,
zieh steeds, uit krachte van den giftbrief van het jaar 1040, beschou-
wende, als wereldlijk Heer der stad , aandringen op de huldiging van
G r o n in g en , hetwelk daartoe niet wilde besluiten , zoodat de oorlog, on-
aangezien het door bemiddeling der Overijsselsche Steden, in 1408, tus •
sehen hen gesloten verbond, körten tijd daarna weder op nieuw begon
uit te barsten. Het duurde echter nog tot in 1419 , eer de Groningers,
door inwendige verdeeldheden en de magt van den Bisschop, genoodzaakt
werden, hem, overeenkomstig de oude aanspraken dier Kerkhoofden ,
voor Heer te erkennen, hoewel met behoud banner regten en vrijheden,
waarna de gezegde Bisschop, in het begin der maand Junij van datzelfde
jaa r, binnen Groningen , door de stad gehuldigd werd. Kort daarna
onttrok zieh nogtans de stad weder aan het Bisschoppelijk gezag, en
herstelde zieh in hare vorige vrijheid .en onafhankelijkheid, alsmede in
het bezit van het Gooregt.
Overgaande tot de aanspraken, welke de Hertogen van Saksen op het
G b o x in g e r g ew e s t gemaakt hebben, moeten wij op den voorgrond stellen
■, dat de Graven van Holland uit het huis van B e is e r e n vermeen-
den regt te hebben op het Wester-Lauwersche Friesland.’ Toen dit
graafschap, in 1438, uit het B e u e r s c h e in het B o u r g o n d isc h e h b is was
overgegaan, zocht F i l ip p o s de Goede, tegen den wil van Keizer F r e -
» e r ik III, dan ook al spoedig vasten voet in het Wester-Lauwersche
Friesland te krijgen. Yervolgens werd Hertog A l b r e c h t van S a k s e n ,
namens Keizer M a x iu il ia a n , als voogd over zijnen zoon F i e i p s v a n
B o u r g o n d ie of O o s t e n r u k , algemeene Stadhouder over de Nederlauden
en eischte , in 1492, eerst uit naam der Graven van Holland , en daarna
uit naam des Keizers, hulde en schatting van de Friezen. Over het
Ooster-Lauwersche Friesland had noch de Graaf van Holland, noch de
Hertog van Saksen, noch vroegerde Hertog van Beijeren eenig het minste
regt. Zelfs had de Keizer nog, in het jaar 1474, uitdrukkelijk verklaard,
dat de Om-melanden vrij waren en alleen aan het Rijk onderworpen , en
had zelfs daarbij bevestigd het vermaarde verbond tusschen de Stad en
de Ommelanden van 1473. De vrijheid derstad Groningen en hare
magt in het Wester-Lauwersche Friesland was ten hove des Keizers zoo wel
bekend, dat de keizerlijke Gezanten , afgevaardigd, om de Friesche on-
lusten te dempen , den Friezen in 1479 voorsloegen, het aanstellen van
eenen Potestaat '■ en dat de Ridder A r n o l d v a n L oo afzonderlijk naar
G ro n in g e n overkwam, en aan de stad voorstelde , dat de Keizer niet
ongenegen was, om aan haar het gemelde potestaatschap op te dragen.
Toen hij daarop naar Saksen terugkeerde, substitueerde hij zelfs inmid-
dels de stad :n al de magt, hem bij lastbrief des Keizers opgedragen tot
het regelen van alle zaken in Friesland, en beval den ingezetenen van
Friesland, om aan den Raad van G ron in gen in die betrekking te gehoor-
zamen. In 1480 kwamen A r n o l d v a n L oo en de Goslaarsehe Proost
J ohan v an S t e in b e r g e n , als keizerlijke Afgezanten , weder in Groningen,
en vertoonden aldaar eene keizerlijke bul, waarbij de stad Groningen
verklaard werd allijddurend Potestaat over Oostergoo en Westergoo, en
waarbij tevens al de leden des Rands, nu en in het vervolg, rerhaven
werden tot den Ridderstand, en huh het regt werd toegekend, om zilver
en goud te munten. Vermits de Keizer hiertegen echter bedong eene
jaarlijksche som van 10,000 Rijnsguldens (14,000 guld.), en de stad,
in deze onrustige tijden, geen kans zag dm zulk eene aanzienlijke som,
uit schattingen ,' in het Wester-Lauwersche Friesland te heffen , jaarlijks
bijeen te brengen, zoo is van die zaak verder niet geworden.
Na dien tijd treedt eerst de Hertog v a n S a k s e n , als Erfpotestaat,
te voorschijn , en tracht, als zoodanig, het bewind niet alleen over
bet Wester-Lauwersche Friesland te bekomen, maar ook överGRONiN-
g e r l a n d en zelfs over de stad Groningen. Zijn vermeend regt bouwde
hij op twee bullen van Keizer M a x i n i l i a a n I , beide uit Freiburg, van
den 20'Julij 1498, waarbij A l b r e c h t v a n S a k s e n , wegens groote dien-
slen aan ’s Keizers vader, F r e d e r i k I I I , aan hemzelven en aan zijnen
zoon F i l i p s v a n B o o r g o n d i e bewezen , wordt benoemd, met en benevens
zijne erfgenamen en nakoitelingen I tot Gubernator Frisiae, met den
titel van Potestaat, willende, dat daaronder begrepen zouden zijn:
nominatim partes has Ostergoam, Westergoam, Zevenwoldios, ditionem
Groninganam, Ditmarsos littorales, Worstenses, Stellingwervios. Zoo
Staat in den eenen brief, en in den anderen: quae hac tempestate vulgo
vocantur Ostergow, Westergow, Sibenwalden, Grueninget Gebiete, Ditt-
marchen, Sträntfriesen, Wurstfriesen, Stellingwarif. Wat nu de Keizer
verstond door ditio Grohingana en Grueninget Gebiete is onzeker. De
stad Groningen werd er niet in genoemd, terwijl de benamingvan Gronin-
ger gebied kon slaan op onderscheidene landstreken , waarover deze stad,
zoo in het Ooster- als Wester-Lauwersche Friesland, het gebied voerde.
Naar gis^ing zou men misschien können aannemen , dat er de Ommela
n d e n door verstaan werden, maar oök, schoon minder waarscliijnlijk
de streken van het Wester-Lauwersche Friesland, waar de stad Groningen
eenig en zelfs een grool gebied bezat, te meer, ömdat de eerst-
gemeldt: bul vöordraagt, dat Friesland, van aloude tijden her, gewoon
was: unum dliquem designare virum, gerendae Reipublicae idoneum,
cuius imperio annuo omnes pareant, eumque P o t e s t a t e m appellent; welke
woorden alleen op het Wester-Lauwersche en niet op het Ooster-Lauwersche
Friesland, waar nooit Potestalen geweest waren, konden slaan.
Doch hoe dit ook zij, zeker is he t, dat de stad Groningen zelve , geene
eigenlijke Friesche stad, daaronder niet kon worden verstaan, omdat
over deze de Graven van Holland nimmer eenig regt hadden beweerd
te hebben, maar wel de Bisschoppen van Utrecht, die dan ook, door
de stad, in 1419, hoewel met geen gevolg van eenige duurzaamheid,
als wereldlijke Heeren waren gehuldigd , en ook naderhand nog, door
den drang der omstandigheden daartoe genöopt, waren erkend. Men
voege hier echter nog bij , dat ook de Graven van Holland in deze
willekeurige beschikking des Keizers geen genoegen namen , des er niet
alleen onderhandelingen geopend Werden tusschen den Hertog van Saksen
en Fi I I p p cs I , Keizer van Oostenrijk, als Graaf van Holland, maar
dat er ook eene formele overeenkomst, op den 17 Maart 1499, deswege
tusschen hen tot stand kwam, waarbjj F i l i p s al zijn regt op Friesland
den Hertog verkocht en overdroeg.