ook het water in de mceste regenbakken, nevens zeer vele levensmid-
delcn bedorven was. In de stad had men gedurende eenige dagen volk
noodig, om hetgeen onbruikbaar geworden was en schielijk hersteld moest
worden teregt te brengen. Te dien einde hield men de schutters-
kompagnien ieder op hunne beurt aan den arbeid, tot den volgenden
zondag , waartoe zij zieh, zonder eenig loon te vorderen, gewillig toon-
den , niettegenstaande er toen geen gevaar meer te vreezen was.
Den 20 November des volgenden jaars, begon het des morgens zeer
hard uit het westen te waaijen , nemende de wind bij aanhoudendheid
hevig toe, tot dat die tegen den avond , in het Noordwesten schoot,
waarop het water met geweld begon aan te dringen , en de buijen zoo
hevig werden , vermengd met hagel en regen, dat men de stralen nict
zonder gevaar kon begaan , van wegen het afvallen van pannen, en het
instorten van sclioorsteenen. Des avonds om I I ure was het water op
zijn peil; zoodat men de sluizen digt maakte ; doch de zee, die zeer
geweldig op de buitcnwaterkeeringen aanrolde, deed vreezen, dat deze
zouden bezwijken , waarom zij van binnen met slutlen , van buiten met
zware balken , en daarvoor nog een zeil , voorzien werden. Deze arbeid
was van een gewenscht gevolg , vermits dat gedeelte der stad ,
hetgeen in het jaar 1775 geheel onder water stond, daardoor droog
bleef. Tegen den morgen van den 21 , begon het water ten 5 ure
zoo vreesselijk te wassen , dat alles scheen te zullen onderloopen, gelijk
op vele plaatsen der zeeweringen ook zoude geschied zijn , indien deze
allen niet reeds in den afgeloopen zomer, met zware kosten en overleg,
waren verhoogd geworden. Het water klom, op twee en een halve duim
na, zoo hoog , als in het jaar 1775, zoodat men vreesde dat de ge-
maakte werken zulk eene aanperssing van. water niet zouden kunnen
wederstaan ,. terwijl eenige naauwlijks sedert acht dagen voltooid waren.
Hier kwam nog bij , dat "bet water wel 2 uren staan bleef, zoodat
het zelfs door de dijken heen drukte. Hoe groot de angst ook
was, zoo betoonde zieh echter ieder burger even moedig , om alles,
wat tot behoud gedaan kon worden, werkstellig te maken, gelijkdan
ook vele plaatsen door afdammingen behouden bleven. . Een der bui-
tendijken, gelegen binnen de stadspoorten voor de zoutkeeten , dreigde
op vier plaatsen door te breken , doch dit gevaar werd insgelijks door
de vlijt der burgers gekeerd. De dijken buiten de stad leden mede
veel, doch bleven zonder doorbraken.
Na de omwenteling van 1787 had er te Enkhbizen eenige opschud-
ding plaats. Den 8 Maart des volgende jaars, zijnde de verjaardag
van den toenmaligen Stadhouder Wiliem Y, Prins van Oranje, trokken
de scheepstimmerlieden, met bijlen, zagen , en andere gereedschappen,
van hout gemaakt, en met oranje-linten voorzien, in vier smaldeelen
verdeeld, op , onder zeven verschillende oranje-vaandels, op welker
eerste aan de eene zijde de Hollandsehe tuin , en op de andere zijde
zijne Hoogheid te paard ; en op welker tweede een schip op Stapel
en een schip in het water, met de masten daarin verbeeld worden.
In den eersten optogt ging men de huizen der Bewindhebbers van de
Oostindische Kompagnie, die der Burgemeesteren, en van genoegzaam
alle Baden niet voorbij zonder stil te houden , en de muziekanten Oranje-
liederen te laten aanheffen , afgewisseld met het geroep : » Vivat de
Staten ! Vivat Zijne Hoogheid!” beslolen met een driewerf herhaald
»Hoezee!” Dit geschiedde insgelijks voor de huizen van de Leden
van den grcolen krijgsraad, de opperbedienden van de Oostindische
Compagnie en van twee der Stads-Predikanten , staande de overige
niet in goeden reuk. Bijzonder was men gebeten op den Leeraar
M biehan , die wel verre van dus vereerd te worden, dermate het
voorwerp was van de onzinnigheid des graauws, dat bij de bedrei-
ging van opgehangen te zullen worden ter naauwernood ontkwam,
en door het onbeteugelde graauw zooveel te lijden had, dat hij de
dienst te dier siede moest nederleggen en die standplaats voor Wieringen
verwisselen.
Bij de omwenteling van het jaar 1795, werden eenige aanhangers
van het huis van Oranje, door de toen hecrschende partij, zwaar be-
leedigd. Ook moest de Predikant bij de Luth. gem., D. 11. U c k e r b a n ,
binnen tweemaal vier en twintig uren de stad ruimen; ‘terwijl de Herv.
Predikant J acobüs T ie d b h a n , van zijn ambt ontzet werd.
Na de landing der Engelschen en Russen, in Noord-Holland, in bet
jaar 1799, werd E nk h ü iz en , mede door de eerstgenoemden bezet, welke
aldaar vele geweldadigheden pleegden , de stad in Staat van defensie
stelden en toen zij zieh gedrongen zagen haar weder te vertaten , de
aan de Oosl-Indische Compagnieswerf liggende Oost-Indische schepen
en kameelen, in brand staken.
Bij den watersnood in Februarij 1825 had E nkhüizen weder groot
gevaar te duchten. Hare uitgebreide waterkeeringen, tegen den op-
gezelten vloed niet bestand, liepen op den middag, gedurende wel twee
uren bij na geheel over. Door deze gcduchte overstorting vielen op
zes of zeven ondersebeidene plaatsen. diepe scheuren en wijde gaten
in de dijken binnen de stad. Doch de burgerij, voorgegaan door het
bestuur der stad liet, den moed niet zinken. Door inspanning van alle
kracht en zamenwerking van menschen uit allerlei stand , gelukte het
niet slechts de overstrooming te stuiten, maar ook de scheuren en verzin-
kingen te stoppen.
Het wapen van E nkhüizen bestaat uit een veld van azuur, beladen met
drie zilvere haringen, onder elkander gesteld, en daar tusschen twee
gouden sterren , beteekenende dat de Enkhuizers als haringen door de
zee zouden zwemmen, en dat met zekere kennis van de beide polen en
den loop der sterren. De stad , nadat zij met- muren ol wallen versterbt
was, zoo als wij hierboven gezien hebben , uooit door eenigen
vijand overwonnen zijnde, voert als zinnebeeid, dat hare vrijheid aan
niemand is overgegeven of vermeesterd, eene maagd bij haar wapen. Op
de vroegste afbeeldingen van dit wapen zijn de haringen gekroond, terwijl
de Maagd er niet bij wordt gevonden.^— De vlag der stad E n k -
hbizen bestaat uit veertien horizontale streepen van rood en geel.
ENKHÜIZEN, eil. in Oost-Indie, in den Sundaschen Archipel, op de
Reede van Batavia.
ENKHUIZER-KOGGE , naam, welke wel eens gegeven wordt aan
de. O osterkogge , zijnde een der vier koggen, waarin vroeger Dregter-
land, prov. Noord-Holland, verdeeld was. Zie O osterkogge.
ENKHUIZERZAND , zandbank in de Zuiderzee, tusschen de stad
Enkhüizen en het eiland Urk f teri 0. van de stad Enkhüizen , van welke
zij door een eng vaarwater gescheiden is.
Deze bank heeft eene zuidoostelijke lengte van ruim 4 uren en eene
noordwestelijke breedte van 1J en 2 uren. Zij heeft aan de welvaartder
stad geen gering nadeel toegebragt, door de belemmering welke zij in
de vaart veroorzaakte. Men is wel bedacht geweest dit onheil te verminderen
, door de werking van een nieuw uitgevonden water-zandmolen ;
doch te vergeefs. Dit groote werktuig, dat op twee breede vlotsche-
pen rustte, en door acht of tien paarden werd omgetrokken , hoe zwaar