Vele Enkhuizer Haringbuizen in den jare 1658 van de Duinkerkers
genomcn zijnde, volgde hierop een aanmerkelijke opstand in de stad,
die door de Schulters met moeite gestild werd.
Op den 21 Mei des jaars 1681 had men te E nkhuizen een vreeslijk
onweder van donder en bliksem. Het trof inzonderheid zcker gedeelte
der stad, aanvang riemende bij de zoutkeeten en loopende totaan het
Noordeinde van den Wierdijk. De vreemde uitwerksels daarvan zijn door
sommigen omslandiglijk te boek gesteld.
In Junij des jaars 1685 is er te Enkhuizen eene aanmerkelijke op-
schudding ontstaan , ter gelegenheid dat de tamboer, die gebruikt werd
om volk te werven, niet wilde roepen, om Zijne Hoogheid den Prins
van Oranje te water eil te lande te dienen. Het graauw plunderde
het huis van den Oud-President Schepen Wieiem Wulejhsz Houtkopeb ,
dien men verdacht hield , verboden goederen aan de Engelschen geleverd
te hebben. Uit ’sGravenhage werd eenig krijgsvolk te scbeep naar die
plaats gezonden , om het oproer te stillen ; doch het graauw hield de
poorten gesloten, en scboot met scherp op de naderende vaartuigen.
De Heer van Bkederode en andere Gemagtigden van ’s Lands Staten,
die, na verloop van eenige dagen , voor de stad kwamen , werden er
ook buiten gehouden. Eerlang werd echter de opschudding gestild.
Toen men, in het jaar 1672, in het Noorderkwartier voor de Fransehen
beducht was , werd e r inzonderheid te E nkhuizen met zoo veel
ijver aan de verbetering der vesten gearbeid, dat de stad binnen
körten tijd , alzoo de vrouwen , zoo wel als de mannen , aan de wallen
werkten , in behoorlijken Staat van tegenweer gesteld was.
In 1747 ging de staatsomwenteling te E n k h u iz e n , zonder eenige
beweging en zelfs zonder eenige buitensporigheden , bij het afschaffen
der pachters, door.
Nadat de inw. der stad E n k h u iz en , den 14 November 1778, den
geheelen dag, door eenen geweldigen storm uit het West-Noordwesten
en Noordwesten , zieh voor te duchten onheilen bekommerd hadden
gemaakt, werd die vrees niet weinig vermeerderd, doordien het water
zigtbaar aanwies, hetwelk zelfs ten tijde der eb , die ten 6 ure
moest invallen , zoodanig vermeerderde, dat reeds voor 1 0 ure sommigen
der ingczelenen, die de laagste gedeelten der stad, doorgaans
'het N o o rd e in d e geheeten, bewoonden, genoodzaakt werden, ter
berging van goed en leven, zieh op zolders en vlieringen te begeven,
ten einde boven de kruinen der dijken en waterweringen in veiligheid
te zijn. In het eerst bestond er geen aanmerkelijke vrees , dat de
nood zeer prangend worden zou ; doch weihaast zag men de hoogte
van het water dermate toegenomen, dat het over de sluizen van de
Noorderliaven , voorbij de G a le itje s en het N o o rd e rsp u i,
heenstroomde. Aan de eerstgemelde plaats begon het zijne werking
des nachts omtrent half twee ure; men was daar bekommerd voor
eenen doorbraak in den Visschersdijk, waardoor zeker vele huizen
groot gevaar zouden hebben geloopen van in te störten. Op het luiden
der alarmklok en het slaan der trom kwam nu ieder ter wering van
het water toeschieten , en verleende zoo veel hulp als hij maar kon.
Intusschen bleef het water al meer en meer aanwassen, en liep, over
den S y b ran d sd ijk heen, met eene geweldige storting den Nieuwen-
Hietdijk in , waar het zulk een gat in de straat maakte, dat de nahijstaande
huizen met verzinking bedreigd werden. Ten zelfden tijd
liep het ook over den dijk bij alle de overslagen , en kwam met on-
gerneene snelheid in het binnenwater. Hierdoor werd het gevaar niet
weinig vermeerderd. Overal plaatste men kistingen , om het grootste
geweld van den stroom af te keeren. Allervreesselijkst stond het
geschapenaan den overslag bij de Tuinstraat; want, dewijl het water
uit de Zuiderhaven omtrent in eene regte lijn daarop viel, was er
van boven een gat of sleuf in gekolkt, waardoor die straat en de
Ruiterstal wel ter hoogte van anderhaiven voet overstroomd raakten.
Vele lieden, die daar woonden, vlugtten op hunne zolders, en men
poogde de paarden te beveiligen door hen op den dijk te brengen.
Dewijl men aan alle kanten gevaar bespeurde, waren de schrik, ver-
baasdheid en verwarring in het eerst zeer groot en algemeen. Men
deed zijn uiterste best, om het overloopen van het water voor te
komen en te keeren , door middel van kistingen, welke door de ge-
heele stad gezet werden. Elk ijverde , zoo veel zijne krachten toelie-
ten , om alle mogeHjke hulp te verschaffen , waardoor onderscheidene
ongelukken werden voorgekomen. Doch terwijl men bezig was, om
het dreigende gevaar af te wenden , brak de dijk aan de Westerscheeps-
timmerwerf door, welke doorbraak, die wel vijf roeden groot was,
algemeene bekommering veroorzaakte. Het buitenwater stortte door
deze opening met zulk een verbazend geweld in het binnenwater, dat
velen voor eene geheele overstrooming der rondom liggende landerijen
vreesden. Ten einde het gat te dempen , deed men drie haringbuizen
daarvoor zinken; toen men echter zag, dat deze voorzorg het
gevolg niet had, die men er zieh eerst van beloofde, liet men het
Oorgat, bij de smalle brug (de eenige opening, waardoor het, water
in de buishaven komt) door eenen dam toemaken. Het water vloeide
zoo sterk in , dat er reeds twee of drie galen in den Nieuwendijk gekolkt
waren. Nadat deze weder gestopt waren , liet men eene haring-
buis voor het gemelde Oorgat zinken j doch deze te digt aan land
gehaald zijnde, geraakte met den voor- en achtersteven op den wal,
zoo dat het water in het midden onder de haringbuis , wel ter hoogte
van zeven of achtvoeten, staan bleef, hetgeen de schuring aanmer-
kelijk verminderde. Men liet vervolgens aan den buitenkant van de
haringbuis een steentjalk zinken , en begon toen, lusschen de brug
en de buis, eenen dam van wier, hooi en steenen te leggen. Hierdoor
was de Sterke aandrang in de buishaven wel niet geheel belet,
maar echter in eene aanmerkelijke mate verminderd , en men geraakte
toen in de mogelijkheid, om de bovengemelde doorbraak te stoppen,
welke men te voren reeds, door het leggen van zeilen , in dien Staat
had pogen te houden, waarin zij was en het grooter worden te be-
letten. Door de waakzaamheid van de schutterij en van eenige Heeren
der Regering , had men het daar weihaast zoo ver gebragt, dat alle
vrees voor overstrooming voor de stad en den nabij gelegen polder
geheel verdwenen was. Het water was hier ook des nachts omtrent
half vier ure sterk beginnen te vallen ; daar men , volgens het getij,
niet voor zes uren op het hoogste water kon staat maken. Aan deze
onverwachte omstandigheid heeft men zekerlijk het behoud van E nkhuizen
toe te schrijven, dewijl het water omtrent drie uren reeds negen voe-
ten hooger stond, dan op Donderdag den 25 November, bij het spring-
ti), op zijn hoogst werd waargenomen. Op sommige plaatsen stond
het vijf, op eenige zeven of acht, en op andere wel tien duimen hooger
dan in het jaar 1717 geweest was. Sommige benedenhuizen op de
Oosterhaven en in den paktuin , en eenige achterhuizen aan den Wier-
dijk, op de Kaai , waren ter hoogte van vier voeten oiidergeloopen ,
zoodat de bewoners naar bovenvertrekken moesten vlugten , terwijl