G kavb eene bezetting van tusschen veertienbonderd en vijftienhonderd man
achtergelaten, voorzien van eenen genoegzamen voorraad van krijgs-
en mondbchocfte voor den tijd van dric of vier maanden. Ter voor-
ziening in de mondbeboefte, waren de dorpen in de nabijheid der
vesting gelegen, deerlijk uitgeplunderd, en hadden daarenboven van
den doortogt der aftrekkende Franschen vecl te lijden gehad. De stad
was echter , door hare ligging van te veel belang, om niet zorgvuldig
in bet oog gehouden te worden, ten einde, zoo wel de stad Nijmegen
, wanneer deze zieh zonder garnizoen bevond, als het geheele
platteland, tegenallerlei plunderijen te behoeden. Hoe gevaarlijkook ,
was bare insluiting, echter noodzakelijk. De bondgenooteü op dat
tijdstip , eene andere koers nemende, bleef zij geheel en al aan de zorg
van Nederlandsche troepen opgedragen. De landstorm was in deze oogen-
blikken met onverwijlde spoed gevormd. Deze troepen, hoe gering ook
in getal, door dappere Officieren krachtdadig aangevoerd, deden alles
wat in de gegevene omstandigheden mogelijk was, om den overmoed des
vijands, wiens nitvallen op meer dan dertig zijn berekend geworden;,
te beteugelen , ofschoon zij niet konden beietten, dat ondersebeidene
boerenwoningen, zieh onder het bereik van bei geschut der vesting
lagen , gelijk ook de Gasselsche korenmolen , geheel werden afgebrand.
Behalve voor den vijand binnen Grave, was men ook niet zonder reden
beduoht, voor de sterke bezetting van h e t, twaalf uren van
daar gelegen , Yenlo. In zoodanigen toestand, bleef het beleg der
vesting voortdureii, tot dat de bondgenooten in Frankrijk doordrongen,
en hu'nnen zegenvierenden standaard in Parijs hadden geplant, waarna
liet verdrag tot ontruiming gesloten werd, en de Franschen op den
14 Mei met stille trom de stad verlieten.
Grave werd meermalen door watervloeden geteisterd. Zoo vertoonde
in het jaar 1816, de omtrek dezer vesting, niets dan eene uitgestrekte
waterplas; terwijl de stad bij den watervloed van Januarij 1820, door
het bezwijken eener gemetselde beer in de buitengracht, palende aan
de rivier de Maas , ten eenenmaal overstroomd was. Bij dezen laat-
sten watervloed werden er op de trappen van het stadhuis eenige kleine
vischjes gevangen , van welken er een nog heden ten dage, als eene
zeldzaamheid, ten stadhuize bewaard wordt.
Den 10 October 1850 , werd de stad G rave in S ta a t van oorlog
verklaard , welke den 15 Junij 1859 werd opgeheven.
Bij den storm van 29 November 1856, had zij zoo veel geleden,
dat het scheen of de stad een bombardement had doorgestaan.
Het wapen dezer stad bestaat uit een veld van azuur (blaauw),
beladen met acht meerlen van zilver staande drie, twee en drie, tusschen
twee balken van zilver, in wclks midden men eenen bürgt van
keel (rood), ziet.
GRAVE-EN-MILL, kerkelijke gem., prov. Noord-Braband, klass. van
’s Hertogenbosch, ring van Gfave. Men telt er ruim 150 zielen, en heeft
er eene kerk te Grave, welke door eenen Predikant bediend wordt.
De eerste Predikant te G r a v e is geweest H e n r i c e s L e p f i e r b s van
Nijmegen, in 1602, die het leeraarambt heeft waargenomen , tot dat
er een zoude benoemd zijn , welke , naar alle waarschijnlijkheid, geweest
is , G o d e f r i d e s P a l e d a n e s , die er in 1602 kwam, en in 1618
afgezet werd. In 1611 kreeg zij eenen tweeden Leeraar in J o h a n n e s N a r -
s i e s , en heeft, er bestendig twee gehad, tot dat , in het jaar 1810
R u d o l f D a v i d K r a a l s naar Nede beroepen werd, welke plaats niet
weder vervuld is. Tot aan 1781 had Mi l l een eigen Predikant,
doch werd in dat jaar bjj G r a t e gevoegd. Het beroep i s eene Koninkliike
collatie.
GRAVELAND (AMMERS-), pold. in den Alblasserwaard, prov.
. Zuid-Holland. Zie A m m b r s -G r a v e l a n d . ■ _
GRAVELAND (’S), gem. in Gooiland, prov. ISoord-Holland, arr.
Amsterdam, kant. Naarden (9 k. d., 5 m. k., 10 s. d.); palende
N., O. en Z. aan de gem. Hilversum, W. aan Kortelioet en An-
•keveen, . ,.
Deze gem. bevat niets dan het d. ’s Graveland en eenige verstrooid
liegende woningen. Zij beslaat eene oppervlakte van 484bund. 89 v. r.
20 v eil telt 145 h., bewoond door 284 huisgez., uitmakende eene
bevolking van ruim 1200 zielen, die meest htin bestaan vinden in
kleerenbleekerijen en werkzaamheden op de buitenplaatsen, van welke
men er dertien aantreft, zijnde Be re s te in, Boekestein ,
L n s t , Groen-Lus’t , Hilverbeek, Land- en Boschzig t , Scha-
penbnrg j Spander swoud , S p c rwe n h o f , Schoon-oord ,
T r o m p e n b u r g , Noord-Wolfsberge en Zuid -Wolsberge, onder
welke Trompenburg vooral vermelding verdient, als zijnde
door den Admiraal T r o m p in de gedaante van een schip gebouwd.
Ook heeft men in deze gem. eene scheepstimmerwerf.
De Herv. gem. van ’s G r a v e l a n d , welke tot de klass. van Amsterdam,
ring van Naarden, behoort, telt 860 zielen , wanneer men de
Afgescheidenen er aftrekt, welke hier eene afzonderlijke gem. uitmaken,
die 40 zielen telt. De eerste, die in de Herv. gem. het leeraarambt heeft
waargenomen, is geweest C o r n e l i s v a n M id l e m , die in het jaar lbbü
herwaart beroepen werd, en in Mei van het jaar 1705 overleed. Het
beroep geschiedt door den kerkeraad, onder approbatie van Hootdingelanden
der gemeente.
De Evang. Luth., van welke men er 20 aantreft, worden tot de
gem. van Weesp gerekend. . , ,
De R. K., van welke men er 290 telt, behooren tot de stat. van
Anlceveen. ,
De Isr., welke er 20 in getal zijn, worden tot de nngsynagoge van
Weesp gerekend.
Men heeft in deze gem. twee scbolen.
Het d. ’s G r a v e l a n d ligt 5 u. Z. O. van Amsterdam, 1¥ n. L. van
Naarden. Het is het nieuwste , netste en vermakelijkste d. van geheel
Gooiland, en maakt het westelijke gedeelte van dien streek u it, zijnde
van ouds de grensscheiding tusschen Holland en het Sticht geweest. lo t
omtrent het jaar 1625 , was hier nog niets van al het fraaije dat tegen-
woord.ig het oog verlustigt , en men vindt in dien tijd dezen oord be-
schreven als: onlanden, vulling en verlatene veenen, mtgedolven en
moerassige plaatsen, die meest niet anders dan biezen , beide en andere
wilde ruigte voortbragten. Deze landen behoorden ten dien tijde
nog aan de Grafelijkheid, zonder dat zij onder bet bijzonder bestuur
van eenige andere dorpen van Gooiland schijnen geweest te zijn , waar-
uit men met reden kan opmaken , dat zij den naam van ’s Gravelanden
behouden hebbeu, die bij verkorting ’s G r a v e l a n d geworden is. Van
hoe siechte hoedanigheid deze landen ook mögen geweest zijn , men
vond echter, omtrent het jaar 1628 of wat vroeger, eenige lieden,
die genegen waren om ze tot bebouwing bekwaam en vruchtbaar te
maken. Zij vervoegden zieh ten dien einde tot de rekenkamer van
de Grafelijkheids Domeinen, met verzoek, om die onlanden, tegen
zekere erkentenis, te mögen bekomen. De rekenkamer wees de onder