' v. A fderl.
XL.
Hoofdstuk
„ tal van witte Spieren, in de langte uit
„ geftrekt, hebbende de gedaante van kleine
„ Lintjes, of gelykende naar die , welke mea
M in de Rupfen op de zelfde plaats vindt. Zy
„ hebben haare aanhechting in de famenvoe-
, , ging der Ringen. De gemelde Spieren, eg.
„ ter , zyn niets, in vergelyking met de genen,
,, welke zig aan ’t Borftftuk openbaaren, maa-
| kende bondels u it; zo dat het byna gevuld
„ is met Spieren. Z y moeten ’er in groote
„ menigte en met uitmuntende kragc begaafd
j , zyn, alzo zy (trekken tot de beweeging der
„ Wieken en der Pooten (*).
j, Wy hebben gezien, dat het W y fjc in -
„ wendig, naby het Fondament, een Lighaams.
deel
(*) Veel te dikwils wordt ’er gelykformigheid gefield in
dingen , die geen volmaakte overeenkomfl hebben. Zo is
het, wanneer men de Uitwerkingen met elkander vergelykt,
zonder verzekerd te zyn, o f de Oorzaaken niet verfchillen.
Wie, immers, zou van vooren gedagt hebben, dat de Vleefch-
vezelen der Spieren, in een Olyphant, niet dikker zyn dan
in een Muis. Doet nu een Muis of S pringhaan , naar evenredigheid
, Sprongen, waar toe een groot Viervoetig Dier onbekwaam
is, zo kan zulks afhangen van de dikte der Vezelen;
zonder dat zulk Diertje, daarom, een grootet veelheid van
Spieren noodig heeft. Daar kan nog een andere oorzaak zyn,
ons bekend, en wie weet hoe veelen, ons onbekend, Dc
werking der Spieren hangt af van den invloed des Bloeds, en
deeze van de werking des Hatts in de Dieren, die een Hart
hebben, dat kenbaar is; maar deeze laatfte hangt a f van zekere
Eigenfchip des Levens , Irritabiliteit genaamd, een aandoen-
lykheid voor prikkeling, welke ongelyk groote Uitwerkingen
voortbtengt dan de Oorzaak is. Dus ziet men , door een klei*
De Steek die een Z enuw raakt, door een weingje Venyn ',
een
„ deel heeft als een langwerpige Blaas, die .V*
„ den Afgang bevat, of dat dikke Vogt, het
M weike de Kapel gewoon is van agteren uit te Hoofd*
„ werpen. Het Mannetje beeft ’er een v o l k o - ^
„ men dergelyke, die ook eveneens is geplaatft. Kapellen.
„ Ik heb duidelyk gezien , hoe deeze Blaas
gemeenfehap met.het Fondament heeft, en ,
,, dat meer i s , ik heb gezien dat de Darmen
„ zig naar de Blaas .vervoegen en hunnen uit,
„ loop hebben ïd dat Lighaamsdeel Ik was
„ ten uiterfte vergenoegd met die Ontdekking.
„ want op deeze manier begrypt men gemak-
,, kelyk , hoe de Afgang of die foort van
„ Pap, in degedagte Blaae gebragt worde: dat
, , zy afkomt van de Maag en Darmen, van
waar
een kwaade Reuk öfStank, de.geheel« werking des Harts in
een Menfch, die ten mirifte op een kragt van eënigé honderd
of duizend Ponden gewigts kan gefch.it worden , voor een
tyd, of m ’tgeheel ,als oogenblikkelyk weggenomen ,o f hem
in Stuipen vervallen, die vetbaazefid zyn. Een Kikvorfch ,die,
na dat het Hart ’er uitgehgald is , nog eenige Uuren leeft,
fpringtof zwemt, valt aanftonds dood neer, als men het Rugje
Merg,by den Kop, heeft afgefheeden. In dergelyke Dieren
derhalve , en vooral in de Infekren, fchynt men veeleer te
moeten denken om eene werking der Zenuwen, dan om eena
werking dïs Harts: want zo min als zy weezentlyk Bloed
hebben, zo min is trien verzekerd, dar ’er een Omloop der
Vogten of Circulatie in dezelven plaats heejf. Het fchynt
veeleer, dat, even als de Longen door het geheele Lighaam
dér Infekten verfpreid zyn , zo ook ieder gedeelte of Diftrikt
(Cantonl daar van, zegt Du V É& n e ï , zyn byzondet Hart
en Groote Slagader heeft. Vergelyk het gene , hier voor,
kladz. is.«— l i s , door my, dienaangaande is gezegd,
it De e l . XI. stuk* L 4