V.
A fd e e l .
XL.
Hoofdstuk.
neemen en op te voeren; waar tuflchen nog
een middel-Kanaal fch'ynt tezyn in veele Trompen.
dient voor
Mond en
Neus tef-
fens.
” Dienen zy alle drie, om hec Sap der
„ Bloemen in het Lighaam van de Kapel te
,, brengen? (vraagt R e a ü m ü r . ) Ik zou den-
„ ken , dat ’er van deeze Kanaalen zyn, die
,t ltrekken om de Lugt te voeren, welke de
, , Kapel in-ademt, en dan zou de Tromp of 't
,, Snuitje zo wel voor Neus als voor Mond
„ verftrekken. Een byzondere Waarneeming
„ fcheen my dit Denkbeeld te beveiligen ” .
” Ik befchouwde een Kapel der fchoone Rups
,, van het Wolfsmelk , die pas uitgekomen
„ was, en de twee helften niet tegen elkander
„ aan hadt kunnen voegen; zo dat zy van el-
„ kander afgefcheiden bleeven tot vry digt aan
j , den wortel van het Snuitje. In de hoek,
„ die door derzelver van één fcheiding gefor-
,, meerd werdt, bevoDdc zig een Druppeltje
„ zeer helder en doorfchynend Vogt, het wel.
„ ke, zonder eenige kennelyke beweeging van
,, het Snuitje, nu voor- dan agcerwaards werdc
„ gedreeven. Naar maate hetzelve verder voor»
s, uit ging, fcheen het te zwellen even als een
,, Lugtbel , die men van Zeepwater maakt
,, door blaazen, en in te krimpen, naar maate
„ het agteruit ging. Somwylen werdt het één
j, of twee Lynen voorrgedreeven, en keerde
,, dan naar zyne voorige plaats te rug. Dit
„ Spelletje duurde lang. De beurtlingfe be-
,, weegingen van het Druppeltje, zo even ge-
>, meld, konden niet toegefchreeven worden, * dan
d e K a p e l l e n . * 1 5 1
„ dan daar aan, dat hetzelve week voor.die
„ der Lugt , welke de Kapel in- en uit-adem-
, de. Hec viel ’er fomwylen a f, en dan ver-
„ toonde zig wel dra een ander, dat voortge-
„ dreeven een langwerpige figuur aannam,
„ bevogtigende de beide Takken. Miflchien
„ dient het daar toe , of mooglyk ook om de
, , Baardjes overend te doen ryzen, dieTands-
„ wyze in elkander moeten fluiten ; hoedanigen
„ ’er aan ’t end zyn van de Tromp. S w am-
me r da m fcheen ook te gelooven, dat de
„ Kapellen door dezelve Ademhaalen, doch hy
„ brengt geen bewys daar van by.
” De Trompen of Snuitjes, die dik en kort
, zyn, loopen uit in een harde en fpitfe Punt,
, , welke naar die van een verfneeden Schryf»
», pen gelykt. Men vindt Kapellen, die het
,, end van haar Snuitje zo ftyf hybben, dat het
„ in de Vinger kan prikken; gelyk die groo-
„ te en zeldzaame, welke de Doodekop ge-
„ tyteld wordt. Men kan dan niet twyfelen,
,, of deeze fcherpte, die men ook bevindt
„ plaats te hebben in de Snuitjes van andere
„ Kapellen, dient om daar mede zo diep ib de
„ Bloemen of fomtyds ook in de Bladen te boo-
„ ren, dat zy het Sap, tot haare voeding, daar
„ uit kunnen haaien: doch gefchiedt zulks by
„ wyze van Zuiging, of door de menigvuldige
„ omkrullingen van het Snuitje ” ?
De Heer R e a um o r vondt zig, dooreene
gevallige WaarneemiDg» in ftaac, om dit ftuk
. Def.l . i x i . STUiU K 4 ee“
V.
Afd e e l .
XL.
Hoofd.
STUK.