V. Dogteren, en die der Sierlyke of bonte, van
A fdeel, j j g ^ j . 2 oonen van deezen DanMus, ontleend.
Aul*
Hoofd- Daplidice, dan , heeft de natuur van het
stuk. groen ge-aderd Witje. De tippen der voorfte
Wieken , inzonderheid, zyn zwart » met een of
twee bleek bruine Vlakken : allen zyn z y , van
onderen, met breede geel graauwe Aderen en
dus wit gevlakt: maar het Mannetje heeft de
agterfte WiekeD, van hoven » ongevlakt wit.
Deeze Kapel wordt in de Zuidelyke deelen van
Europa, als ook in Afrika, gevonden.
m i j . (63) Danaus-Kapel, die de Wieken ongekar-
p i e t e i teld , rond van rand en wit beeft, de
Beeftic’ voorften ten halve Oranje , de agterjten
van (raderen groen gewolkt.
■ Dit Kapelletje heeft van de Planten, waar op
het zig meelt onthoudt, zynen Latynfchen, en
van de Kleur der Wieken zynen Nederduifr-
fchen naam, die algemeen aan hetzelve gegeven
wordt: hoewel het van LiNNiEüs, te voo.
reö, Aurora, dat is de Dageraad, werdt getyteld,
komende menigvuldig omtrent Upfal voor.
Schoon men de Kruiden, waar op de Rups
aaft,
( S i ) Papjlio DanatiS Alis integerrimis rotundatis al bij, pt'f-
iBOribas medio fulvis; pofticis fubtus viridi-uebulofïs. Syft. Nat,
X . Aurora. Faun. Suee. goi. p. M o u F F. Inf 106. f. 2 , 3 ,4 ,
M I S I A N Eur. t. J8I. J o N S T . Inf. t. J.‘ E D W. Av. t.
125.R a j . In f i i j. n. S.-7. R o l s. Inf. I. pap. 2. T. 8«
Ï .O B IK T . Ic. T. 2 1. W lL K . pap. so. f t . 2. a. j . V al
e n t . Hert. u 1*3.
-aft. «dvk de Wilde Kool, Veldkets en Boe- V.
ren.Kers | genoeg aantreft op onze Weidlaq- XLI
landen en aan de Wegen ,is het doch in deeze Hoofb-
Provincie niet zeer gemeen. G e o f f r o y zag STUK*
het overvloedig in 't Bois de Boulogne, Diec
ver van Paiys; doch het fchynt aan R e a u -
m u r niet bekend te zyn geweefl. Het wordt
zekerlyk ook in Italië, Duitfchland en Engeland
, gevonden.
De Rups , die in grootte veel naar de Rupfen De Rujfe;
van de kleine Witjes zweemt, is byna geheel
bleek groen, maar aan den Buik witagdg, en
op ’e uiterlyk aanjien ook kaal of glad,hoewel
zy overal insgelyks bezet is met zeer korte,
fyne Haairtjes, De Pop heeft een zonderlinge
en van die der Witjes zeer verfchillende geftal-
te. Sommigen gelyken naar een Schpenmaa-
kers L e e ft, anderen hebben de beide enden
fpits als een Weevers Spoel, en eenigen het
eene end omgekromd, ’t welk 'er de gedaante
byna aan geeft van een Vogels-Kopof Schuitje.
Niet minder verfcheïdenheden van Kleur zyn
deeze Poppen onderhevig. In ’t eerft lichtgroen
zynde, met geele Streepen , worden zy vervolgens
geheel bruin, en deeze verandering heeft
trapswyze plaats! / Zy zyn met een Bandie
omgord, gelykerwys die van de Witjes, doch
blyvco, als menze aanraakt, geheel Ityf en
onbewoogen.
Indien de Poppen overwinteren moeten, zo
is ’t niet te verwonderen, dat dee&e Kapellet-
1, De e l , XI. stuk.