V.
A fd e e l . XL1II. H oofdstuk.
Hout-
R u p s bedoeld, wanneer hyfpreekt vande Wel-
lulligheid der Romeinen, die groote Wormen
der Kikeboomen tot Spyze gebruikten, welke
ten dien einde ook van hun met Meel gemeft
werden, ’t Is waar, men noemt ze gemeenlyk
de Wilgen H out-Rups; doch ’t is niet minder waar,
dat zy ook het Hout van Eiken en Olmen, ja
allerley rottig of vermolmd Hout doorknaagt;
hoewel menzemeeftin de Wilgen vindt. Goed-
aart merkt aan, dat zy gevoed worden door
een vettig Vogt,niet ongelyk aan Terpenthyn,
’t welk het Wilgen-Hout in zig bevatten moell;
alzo men zegt hy, uit deszelfs Zaagzel, door
kooken in Water, een Vernis haalt. In de
Maanden Juny en July, zegt h y , ziet menze
dikwils op de' Wegen kruipen, om zig een
Schuilplaats op të.fpooren: waar na men haar,
des Winters, fomwylen midden in het Hout
ontmoet; L ister vondt ’er eene in een verfch
gekapte Eiken-Ram, die men doorgezaagd
hadt; hebbende dé Rups daar Gaten in geboord
ter wydte, dat men den Vinger, daar in, gemak*
kelyk kon omdraaijen.
Den Heer R e a ü m u r , waren, in Houtzaag-
z e i, zodanige Rüpfen van zyn Landgoed toegezonden,
van ;pyer de drie en een half Duim
lang, die hy in groote Suikerglazen deedt, en
hun brokken oud Hout by zig gaf, van dikte
als de Pooten van Stoelen. Hier boorden zy
in, en ondergingen de Verandering, komende
na drie of vier Weeken de Kapellen uit, Hy
vondt
vondt deeze Rupfen, in haar jongheid,fchoon ' ^
Kerfenrood; ouder wordende helder Kaftanje- XLIII.
bruin o f roodagtig: doch de Kleur veranderde H oofd-
nu en dan. Ook was die, aan de zyden van STUK*
, i i i HuM-Kups.
het Lyf, en van onderen, maar bleek, en aan
den Kop zwartagtig bruin.
Deeze Rupfen hadden R oes e l veel moeite
en hartzeer gegeven, dewyl hy een geruimen
tyd van hun Voedzel onkundig was; doch ein-
delyk werden ’er hem een menigte aangewee-
zen, die in zekere rottende, Hinkende, flyme-
rige ftoffe,tuflchen de Schors en het Hout, aan
den Wortel van een ouden Eikeboom zig bevonden,
en waar van ook eenigen in het Hout
zaten. F r i s c h merkt aan, dat zy altoos in
Aarde van rottend Wilgen-Hout fteeken,kunnende
fnel loopen , en zo dra mooglyk, naaf
’t fchynt,de open Lugt tragtende teontwyken.
Hy kreeg ’er den 28 Augultus eene, die, ter-
wyl zy naar Huis gedragen werdc, onder de
kleine Zoodjes Aarde zig infpon en een Tonnetje
maakte, hangende aan de Gras-Wortelen.
Wanneer menze wat hard aanraakt, zegt hy,
fpuit zy uit den Bek een rood Vogt ver van zig;
buiten twyfel om haare Vyanden te verblinden,
of die door den flank van haar L y f te houden.
L in n a s u s merkt aan, dat de Kapellen, zo
wel van deeze, als van het Kameeltje en de
Blaauwkop-Rups , de Sprieten met Plaatjes
Zaagswyze getand hebben. Ik zie niet, waar
hy deeze onder de Sphinxen heefc geplaatft;
1. De e l , xi, stuk, P p - daar