V.
A fd ee l .
XL.
H oofdéruKi
„ de handgreep te verbergenitfHet Paket Ëye-
it ren is om laag niet 20 zeer met Wolligheid
„ bekleed, als van boven: dit deedt my ded-
„ ken, dat ik gemakkelyker zou kunnen zien
„ hoe hetzelve van onderen door de Kapel be-
„ werkt worde. Ik deed ’er verfcheidene 3 dié
3, aan *t leggen toe waren, in vierkante Doö.
3, zen van Glas: deeze maakten met de Eyer-
„ leggiDg geen aanvang voor dat de Nagt be-
3, gon; een tyd, die my niet gevallig was,
,, omze waar te neemen. Wat had ik dan te
33 doen? ik maakte voor anderen , die ik in
dergelyke Doozen deed, dat het Nagt wierd
33 op ’t midden van den Dag; door haare Doö.
5, zen toe te dekken , en , na eenige Üuren v e r
3, loops, vond i k ’er, die met Eyerleggen be-
„ gonnen waren. Ik weet niet * of zy al-
,, toos de Nagt daar toeafwagten; maar dit
33 weet ik , als zy in de donkerheid daar medé
3, een aanvang hebben gemaakt 3 dat zy dan
„ daar mede in ’c allerfterkfte Daglicht voort-
i3 gaan.
i, Wanneer men deeze Kapellen befchöuwt,
33 zo als ikze befchouwde door het Glas heen*
33 terwyl dat zy aan ’ t Eyerleggen bezig zyn ,
,, ziet men het agter-end zig veel meer uit-
,, rekken * dan men hetzelve zou denken te
kunnen doen. Het is wel waar, dat men,
,, het Agterlyf van een Wyfjes Kapel tuflchen
,i twee Vingeren knellende, uit het Agterfte
,, een foort van lange Tepel doet voortkomen*
fi dié
33 die uit Ringen, fchyct Famengelleld te zyn, V.
A p j \ T -n r
*, en in wier eDd de openihg is van ’t Fonda- XL *
,, ment: maar, wanneer de Kapel dit Deel Hoofo-
33 verlangt, om dat zy de uitrekking daar van STÜifA
s, noodig heeft, zo geeft zy ’er meer daneens
„ zo veel langteaan, en naar dat zy dit Staartje
„ een weinig verder, nader* hooger, laager*
33 ter regter of ter flinkerhand brengt, kan zy
„ de Eytjes hier ó f daar plaatzen : want de
3, gemelde opening maakt tevens haare Leg uit.
„ Dit kleine Lighaamsdeel, waar van wy fpree-
„ ken, is tot zo veelerley buigingen en be*
33 weegingen bekwaam , dat men hetzelve,
„ oiettegenftaande de plaatzing en kegelvor-
„ mige figuur, als een foort van Hand kan aan-
4, merken, daar zy zig zeer gevoeglyk van be-
33 dienen kan, zo om de Eytjes in een gere-
,, gelde fchikking te brengen, als om die met
,» Haair o f Wolligheid te bekleeden en te
„ dekken.
,, Wy hebben hier voor * gefproken van * Blad*.
», twee Hoornagtige Plaatjes , die men aan
„ het Agterfte van de meefte Wyfjes Kapellen
„ vindt, zynde in fommigen Lepelswyze hol,
33 ïn anderen platter, en te famen een foort van
„ Nyptang uitmaakende. In dezelven eindigt
„ de gemelde Kegelvormige Hand, en uit het
s, maakzel kan men genoegzaam befluiten, dat
33 zy daar van gebruik maakt om de Haairtjes
j, af te plukken, die zy noodig heeft ; want
j, de Haairtjes zelf maaken, dat men haar ma-
I. Deel x i. stuk. sief