die geen Zuiger vertoont, en bruin is, van
vooren bleek, met de Wieken ongevlakt
bniinagtig en daar over anderhalve witagti-
ge bogtige Streek.
De Rups van het Uiltje, dat hier bedoeld
wordt, onthoudt zig, volgens R oesel, op de
Appelboomen, alwaar men die, zegt hy,in ’ t
laatft van Mey o f ook in Juny kan aantreffen,
Hy noemtze de Vilthaairige graauwe Rups,
met bruine Vlakken en Oranjegeele Stippen,
zeggende dat zy wegens de Haairagtigheid op
zyde zig meer platagtig breed dèn rond vertoont.
Zy maakt haar Tonnetje van brokjes
van de Schors: de Pop is kort en dik, bruinrood.
In Engeland heeft men haar ook op de
Popelieren, ja zelfs op de Hazelaaren ontmoet,
gelyk de volgende. Om dat de Kapel in de
laatfte Maand van ’ t Jaar uitkwam, noemt
W i l k e s haar the Dscember-Motb.
xxxin. (33) Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten,
der'naze. die geen Zuiger vertoont, en de Wieken van
laaien. vooren gmauw gewolkt , van agteren
blaauwagtig groen heeft; betBorJIJluk bont}
de Sprieten geel. >
De Rups van deeze Kapel was de eerfteSoort
j ij van
(335 Pkalxna Bcmljx elinguis, Alis amice grifeo nebulo.
fis, poftice coerulefcenti-glaucis; Thoiace variegato, An*
tennis flavis. ALB. /»/. T. 90, ROES. Ing I. Plial. II. Te S&»
\¥ilk. Pap, 31. T. 3. c, 5.
V.
'Afdeel.
XLIII.
Hoofdstuk.
van Rupfen, welke Roesel op de Hazelaaren
vondt, en die hy noemt de kleine geelagtig Afd e e l ,
Vleefchkleurige Borftel-Rups, met tw e eH a a i r -^ ^ .
Hoornen, die rood zyn, kort agter den Kop. stuk.
Op den vierden en vyfden Ring , als ook op
den laatften, is een klein, rood, Haairborlteltje.
Vóórts is het geheele L y f met fyne Haairtjes
bezet, die bleek geel zyn zo wel als de Poo-
ten. Op den Kop, die zeer dik en breed is»
heeft de Rups een zwarte Plek en langs, de Rug
een zwarte Streep. De bovenfte Wieken van
de Kapel, hebben, in ’t midden, een zwarte
Oogswyze Stip. W ilkes noemt haar the Nut*
trée-tuJfock’Motb. ■
(34) Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten, xxxiv.
_ ' Curtula.
die geen Zuiger vertoont, en de Wieken a f - Kongatje*
hopende blaauwagtig met een witte Streek
heeft, aan de tippen een bleekroode Vlak.
Die,welke R o e s e l genoemdhadtde kleine
Wilgen-Rups met de Vleefchkleurige Ruggc*
ftrcep en twee roode bultjes op de Rug, en
die welke hy naderhand de kleine bruin en
graauw geftreepte Eflehen-Rups noemde, met
de geele zyden, zyn beiden tot deeze Soort
betrokken door L i n n j e u s , die twyffelt o f
. ze
(34) PiaUaa Bambyx elinguis, Alis deflexis glaucis fttigi
alba, apicibui macula tefUc-ea. FRISCH. Inf, T. ö. RoES,
la/TlILT. 43. IV. T. u . f. I-Ö.
L Deel. XI, stuk, O O 3